ECLI:NL:RBZWB:2021:3688

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
02-164472-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling en gedeeltelijke vrijspraak in strafzaak wegens overtredingen van de Opiumwet

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1988, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juli 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en het stelen van elektriciteit en water. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 9 juli 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte betrokken was bij het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten in een loods in Borssele, maar sprak hem vrij van de overige tenlastegelegde feiten, waaronder de diefstal van elektriciteit en water, en de diefstal of verduistering van camera's. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij voldoende bewezen, mede op basis van getuigenverklaringen en camerabeelden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 47 dagen, met aftrek van het voorarrest, en de rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade voortvloeide.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-164472-19
vonnis van de meervoudige kamer van 23 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
raadsman mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 juli 2021, waarbij de officier van justitie, mr. L. van den Oever, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 1 januari 2019 tot en met 8 juli 2019 in Borssele, Middelburg, Scherpenisse en Sas van Gent, samen met anderen, een grote hoeveelheid hennep aanwezig heeft gehad en/of geteeld;
feit 2:in de periode van 1 januari 2019 tot en met 8 juli 2019 op voornoemde plaatsen, samen met anderen, elektriciteit en water heeft gestolen door middel van braak of verbreking;
feit 3:primair op 18 en/of 19 april 2019 in Borssele, samen met anderen, wildcamera's heeft gestolen, subsidiair verduisterd in de periode van 18 april 2019 tot en met 8 juli 2019;
feit 4:op 8 juli 2019 in Vlissingen, samen met anderen, goederen en stoffen voorhanden heeft gehad terwijl hij wist of moest vermoeden dat die goederen en stoffen bestemd waren voor de hennepteelt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend te bewijzen en baseert zich op de bewijsmiddelen zoals deze zich in het dossier bevinden. Uit de in onderling verband en samenhang bezien gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte betrokken is geweest bij de in de tenlastelegging genoemde hennepkwekerijen en de diefstal van het water en de elektriciteit op twee locaties. Ook feit 3 primair kan wettig en overtuigend worden bewezen nu de camera’s bij verdachte thuis zijn aangetroffen. Uit de tapgesprekken blijkt tevens dat verdachte geïnformeerd heeft naar de werking van de camera’s. Ten slotte kan feit 4 wettig en overtuigend worden bewezen nu uit het dossier blijkt dat het niet ging om nieuwe spullen en ook niet om de spullen die zijn meegenomen uit de loods aan de [adres 2] te Middelburg. Voorts hebben de verbalisanten gerelateerd dat er na de doorzoeking aan de [adres 2] te Middelburg geen spullen zijn achtergebleven in die loods.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat er onvoldoende bewijs is voor de feiten 1 en 2 en heeft verzocht verdachte van deze feiten vrij te spreken. De raadsman heeft aangevoerd dat geen sprake is van (mede)plegen, nu er geen bewijs voorhanden is van actieve betrokkenheid van verdachte bij het telen dan wel opzettelijk aanwezig hebben van hennep. Voor feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat de camera’s weliswaar bij verdachte zijn aangetroffen, maar niet vast staat dat hij deze heeft gestolen, heeft verduisterd of heeft meegenomen. Ook voor feit 4 wordt door de raadsman vrijspraak verzocht. De spullen die zijn aangetroffen zijn van verdachte, maar dit betroffen oude goederen die door de verbalisanten zijn achtergelaten op de [adres 2] te Middelburg. De aangetroffen goederen waren gelet op de hoeveelheid en het ontbreken van essentiële goederen voor een kwekerij niet bestemd voor de beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 1:
[adres 3] te Borssele
Aan verdachte is primair tenlastegelegd het tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk telen dan wel aanwezig hebben van hennepplanten in de loods aan de [adres 3] te Borssele.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden aangemerkt indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de (mede)daders. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, dient rekening te worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en het belang van de rol van de verdachte.
Op basis van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank het volgende komen vast te staan. Op 17 maart 2019 en op 25 maart 2019 zijn er door het onderzoeksteam (wildlife)camera’s geplaatst op het terrein van medeverdachte [medeverdachte] aan de [adres 3] . Verbalisanten herkennen verdachte als de persoon die op 31 maart 2019 en 11 april 2019 te zien is op de camerabeelden van deze camera’s. Op 18 april 2019 zijn de camera’s ontdekt door een vriend van [medeverdachte] , te weten [naam 1] . [naam 1] heeft de camera’s weggehaald en aan [medeverdachte] gegeven. Uit de verklaring van [medeverdachte] bij de politie blijkt dat hij de camera’s tijdens het rijden heeft weggegooid. [medeverdachte] heeft dit vervolgens met verdachte besproken, waarop verdachte hem geadviseerd heeft de camera’s terug te halen. Verdachte is vervolgens op 22 april 2019 gaan informeren over de werking van de camera’s. [medeverdachte] is naar aanleiding van de ontdekking van de camera’s de hennepkwekerij gaan ontmantelen. Hij heeft de kwekerij afgebroken en de goederen die vrij kwamen naar de garagebox aan de [adres 2] te Middelburg gebracht. [medeverdachte] verklaart dat hij met verdachte heeft gesproken over de plastic zakken met aarde, die hennepresten bevatten. Verdachte heeft [medeverdachte] geadviseerd niet met de zakken te gaan rijden, omdat de politie dit bij een mogelijke controle in verband zou brengen met een hennepkwekerij. Hierop zijn [medeverdachte] en verdachte de zakken op het terrein gaan begraven. Uit het dossier blijkt dat verdachte degene is die op 19 april 2019 een minigraver heeft gehuurd. Verdachte heeft verklaard dat hij die dag weliswaar de zakken heeft begraven, maar op dat moment niet wist dat de zakken hennepresten bevatten.
Dat verdachte op het moment van het begraven van de zakken geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de hennepkwekerij, acht de rechtbank, gelet op hetgeen hierboven uiteen is gezet, ongeloofwaardig. Gezien de hierboven omschreven feiten en omstandigheden is de rechtbank ervan overtuigd dat verdachte in ieder geval vanaf het moment dat [medeverdachte] hem vroeg om advies over de camera’s, op de hoogte was van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in het pand. Vanaf dat moment was hij actief betrokken bij de hennepkwekerij, in die zin dat hij [medeverdachte] diverse malen heeft geadviseerd, zowel over de camera’s als over het wegmaken van de hennepresten. Daarnaast heeft hij zelf geïnformeerd naar de werking van de camera’s, heeft hij een graafmachine gehuurd en die gebruikt om samen met [medeverdachte] de aarde en hennepresten van de kwekerij te begraven. Door aldus te handelen heeft hij wezenlijk bijgedragen aan de kwekerij, althans de ontmanteling daarvan, en was er sprake van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met Navest. De rechtbank is daarom van oordeel dat het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te komen van medeplegen van het onder 1 ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten in het pand aan de [adres 3] te Borssele in de periode van in ieder geval 19 tot en met 23 april 2019. Hoewel vast is komen te staan dat verdachte in de overige ten laste gelegde periode ook meerdere keren aanwezig is geweest op het terrein aan de [adres 3] , is de enkele aanwezigheid ter plaatse onvoldoende voor het bewijs van het (mede)plegen van het telen van hennep dan wel het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de overige ten laste gelegde periode.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier verder onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen spreken van het medeplegen van het telen, bereiden, bewerken en verwerken van de hennepplanten. Van deze onderdelen van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
[adres 2] te Middelburg, [adres 4] te Scherpenisse en [adres 5] te Sas van Gent
Op basis van het dossier zijn er aanwijzingen dat verdachte ook betrokken is geweest bij de overige in de tenlastelegging genoemde hennepkwekerijen en hierbij een grotere rol heeft gehad dan hij verklaart.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat er in het dossier geen bewijsmiddelen zijn op basis waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte - al dan niet met anderen - één of meer van de hem verweten handelingen ten aanzien van het telen van hennep heeft verricht dan wel dat hij de hennepplanten op deze locaties opzettelijk aanwezig heeft gehad. Van betrokkenheid bij deze hennepkwekerijen zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2:
Niet kan worden vastgesteld dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de diefstal van elektriciteit aan de loods aan de [adres 3] te Borssele, zoals ten laste gelegd onder feit 2. Aannemelijk is weliswaar dat verdachte vanaf 19 april 2019 wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de illegale stroomvoorziening, maar dit is onvoldoende voor een bewezenverklaring van medeplegen van diefstal van elektriciteit. Daarvoor moeten bewijsmiddelen aanwezig zijn die duiden op uitvoeringshandelingen van verdachte bij het wegnemen van elektriciteit en die ontbreken in dit geval. Daarnaast ontbreken bewijsmiddelen in het dossier waaruit kan worden afgeleid dat sprake is geweest van enige nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, gericht op een dergelijke vorm van diefstal.
Met betrekking tot de diefstal van het water in de loods op de [adres 2] te Middelburg is de rechtbank gelet op hetgeen onder feit 1 over dit adres is overwogen van oordeel dat niet uit het dossier blijkt dat verdachte als (mede)pleger betrokken is bij dit feit.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 2 wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van feit 3:
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij de camera’s heeft gestolen. Zoals onder feit 1 reeds is overwogen blijkt dat [naam 1] de camera’s op 18 april 2019 heeft ontdekt en weggehaald. [medeverdachte] heeft de camera’s na ontdekking uit het raam van zijn auto gegooid. De camera’s zijn later aangetroffen in de woning van verdachte. De rechtbank overweegt dat het enkele voorhanden hebben van gestolen goederen onvoldoende is voor het bewijs van diefstal. Uit het dossier blijkt verder niet dat verdachte op het moment van de diefstal in de loods aanwezig is geweest en/of een bijdrage heeft geleverd aan de diefstal. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij de camera’s samen met anderen heeft verduisterd. Om tot een bewezenverklaring van verduistering van een goed te komen, is vereist dat de verdachte dat goed ‘anders dan door misdrijf onder zich heeft’. In dit geval is ten laste gelegd dat verdachte de camera’s onder zich heeft gekregen ‘als gevonden goederen’. Zoals hiervoor is overwogen, kan op basis van het dossier worden vastgesteld dat de camera’s zijn gestolen en dat deze goederen dus van een misdrijf afkomstig zijn. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij ook wist dat deze gestolen waren. Hoewel daarmee wel een strafbare (opzet)heling heeft plaatsgevonden, is dit niet als zodanig ten laste gelegd. Het voorgaande betekent dat de ten laste gelegde verduistering niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte zal ook van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4:
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hoeveelheid en de professionele aard van de in de schuur aangetroffen goederen, het niet anders kan dan dat deze goederen in onderling samenhang bezien, bestemd waren voor de grootschalige en/of bedrijfsmatige hennepteelt en dat verdachte dit ook wist. De stelling van de verdediging dat met deze goederen geen complete hennepkwekerij kan worden opgezet, maakt dit niet anders. Voor een bewezenverklaring is immers niet vereist dat de in artikel 11 derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten al kunnen worden gepleegd met louter de combinatie voorwerpen die verdachte voorhanden heeft gehad.
Het verweer dat de goederen slechts restanten zijn uit de loods aan de [adres 2] te Middelburg, omdat de politie deze niet had meegenomen na de doorzoeking, wordt verworpen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie van 6 augustus 2020 blijkt dat de verbalisanten tijdens de doorzoeking aan de [adres 2] te Middelburg geen goederen (zoals assimilatielampen, schakelborden en ventilatoren) hebben achtergelaten in de loods. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen op dit punt. Naar het oordeel van de rechtbank kan het onder 4 tenlastegelegde feit dan ook wettig en overtuigend worden bewezen. Niet is bewezen is dat dit feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen is gepleegd. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
hij in de periode van
19 april 2019 tot en met 23 april 2019te Borssele, gemeente Borsele tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad (in
eenpand aan de [adres 3]
van
bovengenoemde plaats) een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
feit 4
op 8 juli 2019 te Vlissingen
stoffen en voorwerpen voorhanden heeft gehad, te weten schakelborden en
ventilatoren en assimilatielampen en voedingsmiddelen en weegschalen
en koppelstukken en (planten)bakken (van schuim),
waarvan hij wist
dat zij bestemd
waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid
van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 44 dagen, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vordert de officier van justitie om gelet op de ernst van de feiten naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf een geldboete van € 10.000 euro op te leggen. Bij haar eis heeft de officier van justitie in strafmatigende zin rekening gehouden met artikel 63 Wetboek van Strafrecht en het feit dat dat het bevel tot voorlopige hechtenis al geruime tijd is geschorst, waarbij verdachte zich die gehele periode heeft moeten houden aan de bij die schorsing gestelde voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen van een of meer feiten dan verzoekt de raadsman om rekening te houden met het tijdsverloop, nu de feiten dateren van twee jaar geleden. Voorts moet er rekening mee worden gehouden dat verdachte zich sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis aan de gestelde voorwaarden heeft moeten houden en dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende de periode van 19 april 2019 tot en met 23 april 2019 schuldig gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van hennep. Hoewel slechts kan worden bewezen dat verdachte gedurende een relatief korte periode een als gering aan te merken rol had bij de aangetroffen hennepkwekerij, heeft hij door zijn handelen wel een bijdrage geleverd aan de handel in en verspreiding van softdrugs. Door het handelen van verdachte werd de kwekerij immers ontmanteld en werd op deze manier geprobeerd om de strafbare feiten te verhullen. Daarnaast werden de kweekmaterialen elders opgeslagen. Met zijn handelen is hij voorbijgegaan aan het gegeven dat softdrugs als hennep stoffen zijn die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid en dat (grootschalige) hennepteelt veelal gepaard gaat met andere criminaliteit. Het voorhanden hebben van voorwerpen die geschikt zijn voor het voor de hennepteelt is eveneens een ernstig delict. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij op 30 oktober 2020 door het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch is veroordeeld. De rechtbank houdt daarom rekening met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank houdt verder ten gunste van verdachte rekening met het tijdverloop tussen de feiten en de zitting, en het feit dat verdachte sinds 31 juli 2019 in een schorsingstoezicht loopt.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank een geringer aantal feiten bewezen heeft verklaard en de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 47 dagen passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 2] vordert een schadevergoeding van € 2.333,31 voor feit 2. Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen (de verdovende middelen) zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat de voorwerpen bij het onderzoek naar de tenlastegelegde feiten zijn aangetroffen, terwijl die voorwerpen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel dat de goederen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
8.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen (bestaande uit geld, een waterscooter en een Rolex-horloge) aan verdachte, aangezien de voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
8.3
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen (onder andere bestaande uit gereedschappen en kweekmaterialen) zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat de voorwerpen tot het begaan van een misdrijf zijn vervaardigd of bestemd.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 47, 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
feit 4: stoffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
47 (zevenenveertig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- stelt vast dat verdachte de opgelegde gevangenisstraf reeds heeft ondergaan in het kader van voorarrest;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [naam 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Beslag
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genoemd vanaf pagina 1 onder nummers 4 tot en met 13, vanaf pagina 2 onder nummers 15 tot en met 21 en vanaf pagina 3 onder nummers 1 tot en met 8;
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen genoemd vanaf pagina 3 onder nummers 9 en 10;
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genoemd op pagina 1 onder nummers 1 tot en met 3 en op pagina 2 onder nummer 14;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H. Skalonjic en
mr. K.E. van den Ing, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 juli 2021.
Mr. Nomes en mr. Van den Ing zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.