ECLI:NL:RBZWB:2021:3678

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8078
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een last onder dwangsom opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het college, waarin hem een last onder dwangsom was opgelegd wegens overtreding van artikel 57 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Tilburg. De last was opgelegd naar aanleiding van een incident op 7 maart 2020, waarbij de eiser en de bestuurder van een auto, waarin inbrekerswerktuigen waren aangetroffen, door de politie waren aangehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat de eiser inbrekerswerktuigen vervoerde of bij zich had, en dat het college derhalve niet bevoegd was om de last onder dwangsom op te leggen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar van de eiser gegrond verklaard. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig te handelen bij het opleggen van sancties en de vereisten voor het aannemelijk maken van overtredingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8078 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser

gemachtigde: mr. R. el Bellaj,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 16 april 2020 (primaire besluit) heeft het college aan eiser een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 57 van de Algemeen Plaatselijke Verordening van de gemeente Tilburg (APV).
In het besluit van 15 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 9 juni 2021.
Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiser en D.L.M. Claessen namens het college.

Overwegingen

Feiten
1. Op 7 maart 2020 om 23.25 zijn de bestuurder van de auto met kenteken [kentekennummer] en eiser als bijrijder staande gehouden door de politie. De verbalisanten roken een henneplucht, waarna de auto is doorzocht op grond van de Opiumwet. In de auto zijn werkhandschoenen en een koevoet aangetroffen. De werkhandschoenen bevonden zich in het opbergvak achter de bestuurdersstoel. De koevoet bevond zich in een paraplu die op de achterbank van de auto lag. Daarop zijn eiser en de bestuurder door de politie aangehouden voor het vervoeren van inbrekerswerktuigen.
In het proces-verbaal van bevindingen staat: ‘
(...) Wij zagen dat een blauwe Daewoo Kalos de kruising overstak en klaarblijkelijk het rode verkeerslicht negeerde. (...) Toen ik op ongeveer een meter van het voertuig genaderd was rook in een sterkte lucht welke mij ambtshalve bekend is als de lucht van hennep. (...) Wij (...) deelden hen mede dat wij op grond van de Opiumwet het voertuig zouden gaan doorzoeken. Op de achterbank zag ik (...) een donkere paraplu liggen. (...) Toen ik de paraplu oppakte zag ik dat er een rood breekijzer van ongeveer 60 cm lang uit de paraplu gleed. Ook zag ik (...) dat er twee zwarte werkhandschoenen in het opbergvak aan de achterzijde van de stoel van de bestuurder verstopt waren. Ten tijde van de doorzoeking bevroeg ik (...) de verdachten middels mijn MEOS en zag dat beide verdachten meerdere antecedenten hadden op het gebed van woning- en bedrijfsinbraken. (...) Hierop hebben wij de verdachten aangehouden terzake het vervoeren van inbrekerswerktuigen. (...)
In het primaire besluit van 16 april 2020 heeft het college aan eiser een last onder dwangsom opgelegd omdat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 57 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Tilburg (APV). Eiser wordt gelast geen inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben op een openbare plaats in de gemeente, die zijn gebruikt of zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen. Eiser moet zich onthouden van herhaling van de overtreding voor een periode van twee jaar. De te verbeuren dwangsom bedraagt € 2.500,00 met een maximum van
€ 10.000,00.
Het college heeft het bezwaar van eiser tegen het besluit ongegrond verklaard.
Geschil
2. Het gaat in deze procedure om de vraag of in het bestreden besluit het college in redelijkheid heeft besloten tot het handhaven van het besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom aan eiser.
Standpunt eiser
3. Eiser voert primair aan dat het college niet bevoegd was een last onder dwangsom op te leggen omdat geen sprake was van overtreding van artikel 57 van de APV en eiser niet als overtreder kan worden aangemerkt. Subsidiair stelt eiser dat het college in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling
5.1
Eiser voert allereerst aan dat de aangetroffen voorwerpen ten onrechte als inbrekerswerktuigen worden aangemerkt. De werktuigen zijn niet gebruikt en niet bestemd om mee in te breken. Het college heeft niet met stukken onderbouwd of en hoeveel antecedenten eiser op zijn naam heeft staan. Het hebben van antecedenten wordt verder ten onrechte gebruikt als motivering voor de kwalificatie van inbrekerswerktuigen. Eiser voert tot slot aan dat hij in de zaak van 7 maart 2020 enkel als verdachte is aangemerkt.
5.2
Het college stelt dat op grond van alle omstandigheden in samenhang bezien de voorwerpen in de auto gekwalificeerd kunnen worden als inbrekerswerktuigen. Het college wijst daartoe op de antecedenten van eiser en de bestuurder, het feit dat eiser en de bestuurder om 23.25u staande werden gehouden en de omstandigheid dat de voorwerpen aan het zicht waren onttrokken. Verder hoefde het college de uitkomst van een strafrechtelijke procedure niet af te wachten om handhavend op te kunnen treden.
5.3
De rechtbank stelt voorop dat sprake is van een belastend besluit en dat het dus aan het college is om aannemelijk te maken dat sprake is van overtreding van artikel 57 APV. De omstandigheid dat eiser niet strafrechtelijk is veroordeeld, is in dat verband niet van belang. [1]
Wat een inbrekerswerktuig is moet uit de omstandigheden van het geval worden afgeleid. Daarbij kunnen op basis van vaste jurisprudentie ook de antecedenten van belang zijn. [2]
5.4
Niet in geschil is dat in de auto werkhandschoenen en een koevoet zijn aangetroffen en dat beide aan het zicht werden onttrokken. Het is een feit dat algemene bekendheid dat een koevoet kan worden gebruikt om in te breken en dat werkhandschoenen kunnen worden gebruikt om geen sporen achter te laten. Daar staat tegenover dat eiser en de bestuurder staande werden gehouden omdat ze door rood reden, niet omdat ze zich verdacht gedroegen of een ongebruikelijke route reden. Ook werden eiser en de bestuurder laat op de avond maar niet midden in de nacht staande gehouden. Bovendien werd de auto doorzocht omdat de verbalisanten een henneplucht roken. Uit het antecedentenoverzicht van eiser blijkt verder dat eiser weliswaar vaker verdacht is geweest van vermogensdelicten maar ook dat die verdenkingen hebben geresulteerd in een sepot. In elk geval valt uit het antecedentenoverzicht geen strafrechtelijke veroordeling op het gebied van woning- en bedrijfsinbraken af te leiden. Gelet op deze omstandigheden heeft het college in het bestreden besluit ten onrechte geconcludeerd dat eiser inbrekerswerktuigen vervoerde of bij zich had. De omstandigheid dat eiser andere geen verklaring had voor de aanwezigheid van de voorwerpen in de auto, leidt in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, niet tot een ander oordeel.
5.5
Het voorgaande betekent dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een overtreding en dat het college niet bevoegd was om aan eiser een last onder dwangsom op te leggen.
5.6
De beroepsgrond slaagt.
5.7
Nu de primaire beroepsgrond van eiser slaagt, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
Conclusie
6.1
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
6.2
Omdat het gebrek in het bestreden besluit zich niet laat herstellen, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien, het bezwaar gegrond verklaren en de bij het primaire besluit opgelegde last onder dwangsom herroepen. De rechtbank zal daarbij bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
6.3
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
6.4
De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.564,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van
€ 534,00 in bezwaar en € 748,00 in beroep en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.J.M. Stoof, rechter, in aanwezigheid van B.C. van Sprundel- Thelosen, griffier, op 21 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Wettelijk kader

Op grond van artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang. Op grond van het tweede lid wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Op grond van artikel 5:1 lid 2 onder 1 van de Awb wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat onder overtreder wordt verstaan: diegene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Op grond van artikel 5:2, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een bestuurlijke sanctie verstaan een door een bestuursorgaan wegens een overtreding opgelegde verplichting of onthouden aanspraak.
Op grond van artikel 5:2, eerste lid, onder b, van de Awb wordt onder een herstelsanctie verstaan, een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding.
Op grond van artikel 5:31d, onder a en onder b van de Awb wordt onder een last onder dwangsom verstaan, de herstelsanctie, inhoudende een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Op grond van artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Artikel 5:32a, tweede lid, van de Awb bepaalt dat bij een last onder dwangsom die strekt tot het voorkomen van verdere overtreding, een termijn wordt gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
Artikel 5:32b, derde lid, van de Awb luidt: “De bedragen staan in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom”.
Op grond van artikel 57, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Tilburg (APV) is het verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.
Op grond van artikel 57, tweede lid, van de APV is het verbod niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of bestemd om zich onrechtmatig toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.