Op 22 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een vonnis uitgesproken in een ontnemingszaak tegen een verdachte die betrokken was bij het bewerken en verwerken van cocaïne in een laboratorium. De verdachte is eerder veroordeeld voor het medeplegen van deze feiten en het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid cocaïne. De officier van justitie heeft op 3 december 2020 gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte wordt vastgesteld op € 80.000,-, maar heeft dit bedrag later verlaagd naar € 50.000,-. Tijdens de zittingen op 17, 18 juni en 8 juli 2021 zijn de standpunten van zowel de officier van justitie als de verdediging besproken. De verdediging stelde dat de verdachte zijn geld op legale wijze had verdiend en dat het niet aannemelijk was dat hij een wederrechtelijk voordeel had genoten van de gestelde bedragen.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld aan de hand van de ontnemingsrapportage en de kasopstelling. De rechtbank concludeert dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de baten van de bewezen verklaarde feiten en andere strafbare feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van zes jaar voorafgaand aan het misdrijf geen legale inkomsten had, behalve zorg- en huurtoeslag. De rechtbank heeft de contante stortingen en betalingen van de verdachte geanalyseerd en vastgesteld dat er een totaalbedrag van € 35.379,54 aan wederrechtelijk verkregen voordeel is. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de contante stortingen op de bankrekeningen van de verdachte en andere betalingen waarvoor hij geen aannemelijke verklaring kon geven.
De rechtbank heeft de verdachte de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van het vastgestelde bedrag van € 35.379,54. Daarnaast is de duur van de gijzeling bij niet-betaling vastgesteld op 707 dagen. Het vonnis is uitgesproken door de rechters in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op 22 juli 2021.