Op 22 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van het bewerken en verwerken van cocaïne in een laboratorium. De officier van justitie had een ontnemingsvordering ingediend, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 131.000,- werd vastgesteld. Tijdens de zittingen op 17 en 18 juni en 8 juli 2021 werd de vordering behandeld, waarbij de officier van justitie het bedrag verlaagde naar € 34.000,-. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de verdachte daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel had verkregen. De rechtbank baseerde zich op de ontnemingsrapportage en concludeerde dat er te veel onzekerheden waren over de hoeveelheid cocaïne die de verdachte had bewerkt en of hij daar daadwerkelijk voor betaald was. De rechtbank wees de vordering van de officier van justitie af, omdat niet aannemelijk was geworden dat de verdachte voordeel had genoten uit de strafbare feiten waarvoor hij was veroordeeld. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, met mr. R.J.H. Goossens als voorzitter.