ECLI:NL:RBZWB:2021:3675

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
02-034653-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens onvoldoende bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 22 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van het bewerken en verwerken van cocaïne in een laboratorium. De officier van justitie had een ontnemingsvordering ingediend, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 131.000,- werd vastgesteld. Tijdens de zittingen op 17 en 18 juni en 8 juli 2021 werd de vordering behandeld, waarbij de officier van justitie het bedrag verlaagde naar € 34.000,-. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de verdachte daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel had verkregen. De rechtbank baseerde zich op de ontnemingsrapportage en concludeerde dat er te veel onzekerheden waren over de hoeveelheid cocaïne die de verdachte had bewerkt en of hij daar daadwerkelijk voor betaald was. De rechtbank wees de vordering van de officier van justitie af, omdat niet aannemelijk was geworden dat de verdachte voordeel had genoten uit de strafbare feiten waarvoor hij was veroordeeld. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, met mr. R.J.H. Goossens als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-034653-20 (ontneming)
Vonnis van de rechtbank van 22 juli 2021
in de ontnemingszaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats]
wonende te [adres] ,
raadsman mr. A.S. van der Biezen, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

1.De procedure

Betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van heden veroordeeld voor – kort gezegd – het medeplegen van het bewerken en verwerken van cocaïne in een cocaïnebewerkingslaboratorium (feit 1), het voorbereiden daarvan (feit 2) en het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid cocaïne (feit 3) tot de in die uitspraak vermelde straf.
De officier van justitie heeft bij vordering van 3 december 2020 gevorderd dat het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, wordt vastgesteld op een bedrag van € 131.000,- en aan betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 en 18 juni 2021 en 8 juli 2021, waarbij de officier van justitie, mr. J.J. Schreurs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De officier van justitie heeft daarbij de vordering gewijzigd tot een bedrag van € 34.000,-.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de ontnemingsrapportage. De officier van justitie heeft aangevoerd dat naar beste inschatting een reële berekening is gemaakt op basis van de rol van betrokkene. In verband met een door het Openbaar Ministerie geachte kortere bewezen verklaarde periode, gaat het Openbaar Ministerie ervan uit er op 1 en 8 februari 2020 per dag 17 kilogram cocaïne naar de woning is gebracht. Gelet op de stukken uit België heeft betrokkene € 1.000,- per blok ontvangen.

3.Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat het niet aannemelijk is dat betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Er zijn bij betrokkene geen onverklaarbare geldstromen aangetroffen en zijn aanwezigheid en/of vermeende betrokkenheid was kortstondig.

4.Het oordeel van de rechtbank

Op basis van voornoemd vonnis kan worden vastgesteld dat betrokkene op 1 en 8 februari 2020 cocaïne heeft bewerkt en verwerkt. In het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e 2e lid Wetboek van Strafrecht’ (hierna: het rapport) in de zaak van betrokkene staat vermeld dat ervan wordt uitgegaan dat betrokkene voor het versnijden van cocaïne € 1.000,- per blok vraagt. Dat zou blijken uit een telefoongesprek van 16 november 2019 in een ander strafrechtelijk onderzoek naar de handel in verdovende middelen dat in België heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen en zo ja, hoeveel. Ook voor een meer abstracte benadering van de schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel bestaan te veel onzekerheden. Daarbij acht de rechtbank van belang dat zij slechts tot een bewezenverklaring is gekomen voor de periode van 1 tot en met 8 februari 2020. Het gaat om het bewerken van cocaïne in de week voorafgaande aan de aanhouding van betrokkene en op de dag van de aanhouding zelf. Dat hij voor de werkzaamheden op de dag van de aanhouding, waarbij de aanwezige cocaïne in beslag is genomen, betaald heeft gekregen, lijkt niet waarschijnlijk. De officier van justitie gaat ervan uit dat op 1 februari 2020, evenals op 8 februari 2020, 17 kilogram cocaïne is bewerkt. Die hoeveelheid kan evenwel niet uit het dossier worden afgeleid.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat betrokkene door middel van of uit baten van de feiten waarvoor hij bij voornoemd vonnis is veroordeeld, of uit andere strafbare feiten, wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen. De rechtbank zal de vordering dan ook afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
-
wijstde vordering van de officier van justitie d.d. 3 december 2020, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel,
af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. W.J.M. Fleskens en mr. R.J.H. van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 juli 2021.
Mr. Goossens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.