ECLI:NL:RBZWB:2021:3668

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
02-034658-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het bewerken en verwerken van cocaïne in een cocaïnebewerkingsruimte

Op 22 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van het bewerken en verwerken van cocaïne. De verdachte, geboren in 2000 en woonachtig te Breda, werd bijgestaan door raadsman mr. M.A. Buntsma. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 17, 18 juni en 8 juli 2021. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk bewerken van cocaïne, het voorbereiden van dit bewerken en het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij de productie van cocaïne in een bewerkingsruimte die in een woning in Breda was aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte, onder andere door camerabeelden, chatgesprekken en getuigenverklaringen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden en een geldboete van € 10.000,-. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de georganiseerde drugscriminaliteit, die een bedreiging vormt voor de volksgezondheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-034658-20 (strafzaak)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 juli 2021
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2000,
wonende te [adres verdachte] ,
raadsman mr. M.A. Buntsma, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 en 18 juni 2021 en 8 juli 2021, waarbij de officier van justitie, mr. J.J. Schreurs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met anderen opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan het bewerken van cocaïne (feit 1), het voorbereiden van het bewerken van cocaïne (feit 2) en het aanwezig hebben van cocaïne (feit 3).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1, 2 en 3. Uit de rapportage van het LFO blijkt dat er in de woonwagen aan de [adres] een cocaïnebewerkingsruimte aanwezig was, waarin cocaïne werd versneden en tot blokken werd geperst. De pure cocaïne kwam via tassen de woning in en de versneden cocaïne ging via tassen de woning weer uit. Dat deze bewerkingsruimte er al geruime tijd zat, blijkt uit het TCI-proces-verbaal, de bakengegevens, de camerabeelden, de vervuiling in de bewerkingsruimte en in de gang op de eerste verdieping en lege verpakkingen tetramisol van 150 kilogram. Verdachte heeft via een cryptotelefoon contact gehad met medeverdachte [medeverdachte 1] (chemicus/kok) en van [medeverdachte 1] de opdracht gekregen naar een bepaald logo te zoeken. Op de desktop in de woning aan de [adres] is gezocht naar diverse logo’s die ook in de bewerkingsruimte zijn aangetroffen en het is, gelet op de opdracht van [medeverdachte 1] , aannemelijk dat het verdachte is geweest die deze zoekopdracht heeft verricht. Daarnaast heeft verdachte op 1 februari 2020 een ton de woning binnengedragen die op 8 februari 2020 in de bewerkingsruimte is aangetroffen. Aan de volstrekt ongeloofwaardige verklaring die verdachte heeft afgelegd dient geen waarde te worden toegekend in de bewijswaardering.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van feit 1 dient te worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit de camerabeelden niet blijkt wat de inhoud van de tassen of de doos is geweest, zodat niet kan worden geconstateerd dat er contrabande binnen werd gebracht. Op basis van het tapgesprek kan niet worden vastgesteld dat het om cocaïne ging. De aangetroffen telefoon, met daarin het chatgesprek van 5 februari 2020 “Ja, ik ben [voorletter] ” kan niet worden toegeschreven aan verdachte. Dat verdachte een pakketje heeft aangenomen, wil niet zeggen dat hij weet wat er in zat. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte onmiskenbaar deel heeft uitgemaakt van het proces en dat hij daarbij een significante rol heeft gehad. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat verdachte niet aan de [adres] woont. Het feit dat hij zich niet heeft gedistantieerd, betekent niet dat hij actief heeft geparticipeerd. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat de cocaïne niet aan verdachte kan worden toegerekend en dat er in het dossier verschillende gewichten worden genoemd. De ten laste gelegde hoeveelheid cocaïne kan niet worden bewezen. Hij heeft zich verder aangesloten bij het standpunt dat mr. K.R. Verkaart in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 2] heeft ingenomen. Kort samengevat komt dat standpunt erop neer dat de woning van [medeverdachte 2] niet stelselmatig mocht worden geobserveerd zonder dat aanvankelijk een bevel stelselmatige observatie tegen [medeverdachte 2] was afgegeven. Bovendien voldoet de wijze van observeren, permanent een camera gericht op de woning, niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De beoordeling van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
De rechtbank stelt voorop dat de officier van justitie een bevel tot stelselmatige observatie kan afgeven als sprake is van een verdenking van een misdrijf. Uit het dossier volgt dat door middel van het proces-verbaal ‘aanvraag bevel stelselmatige observatie ex artikel 126g Sv’ van 6 november 2019 aan de officier van justitie is verzocht gebruik te maken van de bevoegdheid tot stelselmatige observatie van [medeverdachte 3] . Op dat moment was (enkel) [medeverdachte 3] verdachte. De verdenking kwam voort uit TCI-informatie die inhield dat [medeverdachte 3] regelmatig hoeveelheden cocaïne haalde van en bracht naar de woonwagen aan de [adres] te Breda, waar de cocaïne door anderen werd verwerkt of verpakt. Hij zou daarbij gebruik maken van een taxi met kenteken [kenteken 1] . Blijkens de aanvraag was het noodzakelijk stelselmatig te kunnen observeren om zicht te kunnen krijgen op stashes en contacten. Blijkens het bevel observatie van 7 november 2019 heeft de officier van justitie dit bevel voor de periode van 7 november 2019 tot en met 3 februari 2020 gegeven. In het bevel is bepaald dat ter uitvoering van het bevel technische hulpmiddelen worden aangewend, te weten foto- en/of videoapparatuur en een peilbaken. Op 22 januari 2020 is middels het proces-verbaal ‘aanvraag bevel stelselmatige observatie [medeverdachte 2] ’ verzocht gebruik te maken van de bevoegdheid tot stelmatige observatie van [medeverdachte 2] . Uit dit proces-verbaal blijkt dat op 21 januari 2020 jegens [medeverdachte 2] een proces-verbaal ex artikel 27 Sv is opgemaakt. Het bevel observatie is op 22 januari 2020 gegeven, waarin is bepaald dat in de periode van 22 januari 2020 tot en met 19 april 2020 de hiervoor genoemde technische hulpmiddelen worden aangewend. Uit het dossier volgt dat op basis van het afgegeven bevel ex artikel 126g Sv op [medeverdachte 3] en later op [medeverdachte 2] in de periode van 17 december 2019 tot en met 10 februari 2020 camerabeelden zijn opgenomen bij de woning aan de [adres] . Naar het oordeel van de rechtbank was er sprake van de vereiste bevelen stelselmatige observatie en zijn de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit niet geschonden. Bovendien valt zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet in te zien waarom een camera, gericht op de woning van [medeverdachte 2] , in de zaak van [verdachte] , die daar niet woonachtig was, zou kunnen leiden tot een onrechtmatigheid.
Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De beoordeling van de feiten 1 en 2
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 8 februari 2020 in de woning aan de [adres] in Breda een cocaïnebewerkingsruimte is aangetroffen, waarbij op grote schaal cocaïne werd versneden met tetramisol. In de ruimte op de eerste verdieping bevonden zich onder meer lege verpakkingen van het versnijdingsmiddel tetramisol, magnetrons, persframes, potkrikken, persmallen, diverse gebruikte logoplaten voor het persen van logo’s in blokken, een vacuüm sealmachine en (gesealde) geperste blokken cocaïne. Ook werden aantekeningen met mengverhoudingen aangetroffen. De blokken onversneden cocaïne bevatten gemiddeld 80 procent cocaïnebase en de versneden cocaïne gemiddeld 37 procent cocaïnebase. Het LFO concludeert dat er in de versnijdingsruimte zeer waarschijnlijk minimaal 150 kilogram onversneden cocaïne is verwerkt tot ongeveer 300 kilogram versneden cocaïne.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] staan geregistreerd als bewoners van de woning aan de [adres] . Hun zoon, [verdachte] (hierna: [verdachte] ), en [medeverdachte 1] zijn tijdens de doorzoeking in en bij de woning op 8 februari 2020 aangehouden. [medeverdachte 1] is hierbij uit het raam van de bewerkingsruimte op de eerste verdieping gesprongen.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op 1 en 8 februari 2020 in de werkruimte blokken heeft gemaakt. Tijdens zijn fouillering is een Vsmart telefoon in beslag genomen, waaruit blijkt dat met die telefoon op 7 februari 2020 om 20.04 uur aan gebruikersnaam ‘ [naam 1] ’ wordt gevraagd: ‘kun jij vandaag die 17 brengen bij [naam 2] ’, de gebruiker van de telefoon rond 9 uur gaat beginnen en ‘ [naam 1] ’ ‘ze’ om half 9 zal brengen. Ook wordt op de telefoon een gesprek aangetroffen, waarin wordt gesproken over blokken die niet puur waren. Door gebruikersnaam ‘snowbee’ wordt op 1 februari 2020 aan de gebruiker van de telefoon gevraagd of er iets klaar is, waarna er door ‘ [naam 3] ’ wordt gezegd ‘ik heb hier 7’ en ‘boven is 8’. Op 7 februari 2020 wordt met de telefoon aan ‘ [naam 3] ’ bericht dat er morgen werk is en dat ‘ [naam 1] ’ voor 9 spullen zal brengen en ‘ik ben tussen 9 en 10 daar’. Tevens wordt een gesprek aangetroffen met ‘ [naam 4] ’ dat gaat over het werken op 8 februari 2020 en waarin foto’s worden verzonden van vermoedelijk cocaïneblokken. Uit de camerabeelden blijkt dat op 8 februari 2020 om 08.33 uur de taxi van [medeverdachte 3] met kenteken [kenteken 1] naast de woning aan de [adres] te Breda stopt en er vanuit de taxi een zwarte tas de woning wordt binnengebracht. Om 09.24 uur stapt [medeverdachte 1] als passagier uit een Volvo en gaat de woning binnen. Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] de gebruiker van de Vsmart telefoon was die onder hem in beslag is genomen.
In de woning aan de [adres] is ook een Vsmart telefoon aangetroffen waarin zich hetzelfde chatgesprek bevond als in de Vsmart van [medeverdachte 1] , te weten het gesprek met ‘ [naam 3] ’. In de in de woning aangetroffen Vsmart telefoon heeft de gebruiker van de telefoon datzelfde gesprek met gebruiker ‘ [naam 5] ’, waaruit de rechtbank afleidt dat de gebruiker van de in de woning aangetroffen Vsmart gebruiker ‘ [naam 3] ’ betreft en de gebruikersnaam van de Vsmart van [medeverdachte 1] ‘ [naam 5] ’. Daarnaast wordt ook in deze telefoon gecommuniceerd met gebruiker ‘ [naam 4] ’ en zijn er diverse afbeeldingen aangetroffen van vermoedelijk cocaïneblokken met daarop diverse logo’s waarvan tijdens de doorzoeking sjablonen zijn aangetroffen.
Uit bakengegevens blijkt dat de Renault Megane met het taxikenteken [kenteken 1] op naam van [medeverdachte 3] (hierna: de taxi) in de periode vanaf 18 november 2019 tot en met 8 februari 2020 op meerdere tijdstippen op de locatie [adres] in Breda is geweest. Uit de bakengegevens in combinatie met de bij de woning opgenomen camerabeelden, blijkt dat op momenten dat er een auto of taxi naast de woning stilstaat, het baken onder de taxi van [medeverdachte 3] aan de [adres] aanstraalt. De rechtbank concludeert dat de auto die stilstaat de taxi van [medeverdachte 3] is. Verder blijkt dat er op meerdere dagen tassen en/of dozen uit de taxi in de woning zijn gebracht en andersom. Hierbij reed de bestuurder zijn taxi tot naast de woning ter hoogte van het zijportiek en brachten de bestuurder van de taxi, [verdachte] of [medeverdachte 2] de tassen en/of dozen in de woning of plaatsten zij deze vanuit de woning in de taxi, waarna de taxi direct wegreed. In de periode dat [medeverdachte 3] zich op Curaçao bevond, zijn er op twee dagen door de bestuurder van een Mercedes Benz met kenteken [kenteken 2] tassen in de taxi geplaatst. De Mercedes stond op naam van [naam 6] , familie van [medeverdachte 3] . Ook is op de camerabeelden te zien dat er mensen zijn opgehaald en weggebracht. Op de camerabeelden van 8 februari 2020 is te zien dat de taxi met kenteken [kenteken 1] om 08.33 uur bij de woning aankomt en de bestuurder van de taxi een tas de woning in brengt. Omstreeks 09.17 uur rijdt [medeverdachte 2] met een Volvo weg en omstreeks 09.24 uur komt hij samen met [medeverdachte 1] bij de woning aan.
Gelet op de aangetroffen cocaïnebewerkingsruimte in de woning aan de [adres] in Breda, in combinatie met de inhoud van de chatgesprekken, de bakengegevens en de camerabeelden gaat de rechtbank ervan uit dat de inhoud van de tassen/dozen die in en uit de woning worden gebracht cocaïne bevat. Dat is immers inherent aan het versnijdingsproces: er komt onversneden cocaïne de woning in en de versneden cocaïne gaat de woning weer uit. Dat de cocaïne op andere wijze in de woning kwam of de woning verliet is niet gebleken. Dat er versneden cocaïne de woning moet hebben verlaten kan worden afgeleid uit de bevindingen van LFO dat er, gelet op de lege verpakkingen versnijdingsmiddel, 150 kilogram onversneden cocaïne is versneden tot 300 kilogram cocaïne, terwijl er op 8 februari 2020 een veel kleinere hoeveelheid in de woning is aangetroffen. De verklaring van [medeverdachte 3] dat hij regelmatig boodschappen naar de [adres] bracht, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Daarbij wordt overwogen dat uit de bakengegevens blijkt dat [medeverdachte 3] zeer frequent op de [adres] kwam en het volstrekt niet voor de hand ligt dat er zo vaak boodschappen zouden moeten worden bezorgd. Het is voorts nogal ongebruikelijk dat een taxichauffeur boodschappen bezorgt. Een afdoende verklaring hiervoor heeft [medeverdachte 3] niet kunnen geven. De rechtbank concludeert dat de personen die zijn opgehaald en naar de woning zijn gebracht en vervolgens weer zijn weggebracht, de cocaïne hebben versneden. In elk geval op 1 en 8 februari 2020 is [medeverdachte 1] opgehaald en heeft hij in de versnijdingsruimte blokken gemaakt. Omdat de taxi al vanaf 18 november 2019 op de [adres] is gesignaleerd, er veel lege verpakkingen met grote hoeveelheden tetramisol zijn aangetroffen en de apparatuur in de versnijdingsruimte en de gang op de eerste verdieping sterk waren vervuild, is de rechtbank van oordeel dat er in de periode van 18 november 2019 tot en met 8 februari 2020 in de woning een versnijdingsruimte voor cocaïne aanwezig was. Dat er in deze periode mogelijk derden in de woning zouden zijn geweest, doet daar niet aan af, nu die enkele omstandigheid niet dwingt tot de conclusie dat deze derden – voor zij al iets zouden hebben opgemerkt – daarvan ook melding zouden hebben gemaakt bij politie of justitie.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte en zijn medeverdachten betrokken zijn geweest bij de productie van cocaïne en de voorbereiding hieraan voorafgaand, en zo ja, hoe hun rol dient te worden gekwalificeerd.
De versnijdingsruimte is in de woning van [medeverdachte 2] aangetroffen. Uit de camerabeelden blijkt dat [medeverdachte 2] meermalen cocaïne zijn woning in en uit heeft gebracht. Een aantal keren was hij thuis, terwijl er een overdracht plaatsvond. Ook blijkt uit de camerabeelden en het onderzoek naar de Vsmart telefoon van [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 2] werkers, waaronder [medeverdachte 1] , heeft opgehaald en weggebracht. De verklaring van [medeverdachte 2] dat hij er niet van wist acht de rechtbank ongeloofwaardig.
Ook [verdachte] heeft meermalen cocaïne de woning in en uit gebracht en een aantal keren was hij thuis, terwijl er een overdracht plaatsvond. Verder is op de camerabeelden te zien dat hij op 1 februari 2020 een ton de woning binnenbracht die gelijkend is op tonnen die in de versnijdingsruimte zijn aangetroffen. Daarnaast heeft hij werkers opgehaald en weggebracht. De rechtbank gaat ervan uit dat hij de gebruiker is geweest van de in de woning aangetroffen Vsmart telefoon, gelet op het feit dat enkel [verdachte] en [medeverdachte 1] in en bij de woning zijn aangetroffen op 8 februari 2020 en er niemand anders in de woning aanwezig was. Daarnaast is onder [medeverdachte 1] een Vsmart telefoon in beslag genomen, waarmee eerder contact is geweest met de in de woning aangetroffen telefoon. De gebruiker van de in de woning aangetroffen telefoon schrijft “Ja ben [voorletter] ” en de gebruiker van de telefoon in een chatgesprek met ‘ [naam 5] ’ zegt dat ‘ [naam 7] ’ over tien minuten à een kwartier bij de ‘ [naam 8] ’ is. Dit gesprek is ook in de Vsmart van [medeverdachte 1] aangetroffen. Ook heeft de gebruiker van de telefoon op 8 februari 2020 om 10.49 uur een bericht gestuurd, terwijl uit de camerabeelden blijkt dat op dat moment, naast [medeverdachte 1] , alleen [verdachte] en [medeverdachte 4] in de woning aanwezig waren. Het is, gelet op de inhoud van de berichten, niet aannemelijk dat [medeverdachte 4] de gebruiker van de telefoon is geweest. Uit de inhoud van de chatgesprekken leidt de rechtbank af dat [verdachte] zich onder meer bezig heeft gehouden met de verpakking van de cocaïneblokken, dat hij op de hoogte is van wanneer er werd gewerkt en welke spullen er werden gebracht en in de woning lagen. Uit onderzoek naar de iPhone 6 van [verdachte] blijkt dat hij tussen 1 januari 2020 en 8 februari 2020 iedere dag op de locatie [adres] is geweest en op meerdere dagen boven is geweest.
[medeverdachte 3] is op meerdere momenten (niet op de locatie [adres] ) als bestuurder van de taxi herkend. Toen hij in de periode van 1 tot en met 21 januari 2021 naar Curaçao was, stond de taxi stil en werd deze dus niet gebruikt. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij meerdere keren in zijn taxi op de [adres] is geweest. Voorts blijkt uit gesprekken uit de Vsmart telefoons van [verdachte] en [medeverdachte 1] dat ‘ [naam 1] ’ op 8 februari 2020 half 9 ‘spullen’/ ‘17’ zal brengen naar ‘ [naam 2] ’ en is op de camerabeelden te zien dat de taxi op 8 februari 2020 om 08.34 uur bij de woning is en de bestuurder van de taxi een tas naar de woning brengt. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 3] de bestuurder van de taxi is geweest en vanaf 18 november 2019 bijna dagelijks bij de woning aan de [adres] in Breda is geweest om cocaïne te brengen of op te halen.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op 1 en 8 februari 2020 blokken heeft gemaakt. Naar eigen zeggen betroffen dit nepblokken. Echter, op 8 februari 2020 heeft hij onder meer twee blokken met een ‘SS’ logo gemaakt. Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat deze blokken cocaïne bevatten. Op de camerabeelden is te zien dat hij op 8 februari 2020 door [medeverdachte 2] is opgehaald en naar de woning is gebracht. In de Vsmart telefoon die onder hem in beslag is genomen zijn gesprekken aangetroffen met [medeverdachte 3] over het brengen van ‘17’ en met [verdachte] over of er iets klaar was. De verklaring van [medeverdachte 1] dat hij enkel nepblokken heeft gemaakt of dacht te maken acht de rechtbank daarom ongeloofwaardig. Op 8 februari 2020 trof de politie in de versnijdingsruimte onder meer een blok in een vloeistof aan, waarvan is vastgesteld dat het ging om cocaïne en levamisol en dexamisol in aceton. Ook werd een blok cocaïne in een magnetron aangetroffen. Deze bevindingen passen volledig bij het versnijdingsproces van cocaïne. Bovendien kan uit de chatgesprekken in de onder [medeverdachte 1] in beslag genomen Vsmart telefoon wetenschap aan de zijde van [medeverdachte 1] worden afgeleid. Dat er in de versnijdingsruimte ook enkele nepblokken zijn aangetroffen, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.
Gelet op al het voorgaande kan worden geconcludeerd dat verdachte samen met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] betrokken is geweest bij het bewerken en verwerken van cocaïne in de woning aan de [adres] . Zij hebben hieraan een functionele en/of organisatorische bijdrage geleverd en daarbij bewust en nauw samengewerkt. Er was daarom sprake van medeplegen. Daarnaast heeft verdachte voorwerpen en stoffen voorhanden gehad met als doel het bewerken en verwerken van cocaïne.
De rechtbank acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.
De beoordeling van feit 3
Uit het LFO-rapport van 20 juli 2020 en onderzoek van het NFI blijkt dat er in de versnijdingsruimte in ieder geval in totaal ongeveer 23,86 kilogram cocaïne is aangetroffen, te weten negen in bruine tape verpakte blokken van circa 1,16 kilogram, elf gesealde blokken waarvan negen met het logo “CHAPO” en twee met het logo “SS” van 1,02 kilogram, in de magnetron een blok met het logo “CHAPO” van 1 kilogram en in een kunststof ton 1,2 kilogram. Daarnaast blijkt uit het LFO-rapport dat er twee blokken van 1 kilogram met het logo “CHAPO” zijn aangetroffen, door de verbalisanten positief getest op cocaïne en geplaatst op een stuk crêpepapier met een afdruk van een persmal. Deze twee blokken zijn niet gebruikt voor het onderzoek door het NFI. Gelet op de hiervoor genoemde aangetroffen blokken cocaïne met hetzelfde logo, waarvan het in de magnetron aangetroffen blok cocaïne al in crêpepapier zat verpakt met gaatjes uit een persmal, acht de rechtbank bewezen dat ook deze twee blokken cocaïne bevatten.
Voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne moet de verdachte wetenschap hebben gehad van de aanwezigheid daarvan in de woning, althans de aanmerkelijke kans daarop. Voor het ‘aanwezig hebben’ is niet noodzakelijk dat de cocaïne de verdachte toebehoorde, noch dat hij enige beschikkings- en/of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen had. Voldoende is dat de cocaïne zich in de machtssfeer van verdachte bevond. Om te kunnen aannemen dat verdovende middelen zich in de machtssfeer van verdachte hebben bevonden, dient uit feiten en omstandigheden – al dan niet in hun onderlinge samenhang beschouwd – te kunnen worden afgeleid dat de verdachte een zodanige macht kon uitoefenen over de verdovende middelen dat de verdachte geacht kan worden die verdovende middelen aanwezig te hebben gehad. Van wie de woning is of wie daar woont, is niet doorslaggevend. Gelet op de betrokkenheid die verdachte heeft gehad – zoals hierboven bij de feiten 1 en 2 toegelicht – wordt bewezen geacht dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aangetroffen cocaïne en dat deze zich in de machtssfeer van verdachte bevond. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank feit 3 wettig en overtuigend bewezen, te weten het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 25,86 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
in de periode van 18 november 2019 tot en met 8 februari 2020 te Breda, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bewerkt en verwerkt hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, een middel vermeld op lijst I bij de Opiumwet;
feit 2
in de periode van 18 november 2019 tot en met 8 februari 2020 te Breda, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken
enverwerken van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden, hebbende verdachte en verdachtes mededaders voorwerpen en stoffen voorhanden gehad, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van het delict, immers, hebben hij, verdachte en zijn mededaders in de voornoemde periode in voornoemde pleegplaats
- een grote hoeveelheid verpakkingen met daarin grote hoeveelheden chemicaliën en grondstoffen voorhanden gehad, waaronder aceton en tetramisol,
- meerdere onderdelen van een productieopstelling voorhanden gehad, waaronder magnetrons en persframes en potkrikken en persmallen en cocaïnelogo's;
feit 3
op 8 februari 2020 te Breda, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad in totaal ongeveer 25,86 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van het voorarrest, gelet op de ernst van de feiten en de belangrijke rol van verdachte. Daarnaast vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen een geldboete van € 10.000,-, subsidiair 200 dagen hechtenis, omdat deze feiten voor geen enkel ander doel zijn gepleegd dan voor geldelijk gewin.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat de eis van de officier van justitie niet passend is, gelet op de rol van verdachte en de straffen die in andere zaken worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het bewerken en verwerken van cocaïne in een cocaïnebewerkingsruimte, het voorbereiden daarvan en het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid cocaïne. In het laboratorium werd pure cocaïne met een versnijdingsmiddel vermengd en opnieuw in blokken geperst. Verdachte heeft hand- en spandiensten geleverd bij deze activiteiten en hij was, zo blijkt uit de telefoongegevens, ook betrokken bij de organisatorische kant.
De productie en handel van drugs vormt een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en bevordert de toename van vermogensdelicten, omdat gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen. Verdachte heeft bijgedragen aan een georganiseerde vorm van drugscriminaliteit die de laatste jaren in ons land grote vormen heeft aangenomen, en die gepaard gaat met zware, vaak gewelddadige criminaliteit en zwarte geldstromen, waardoor de Nederlandse economie wordt ondermijnd. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij heeft deelgenomen aan dit proces.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van de feiten, niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, de rol die verdachte heeft gehad bij de strafbare feiten en de LOVS-oriëntatiepunten, waaruit blijkt dat voor het bewerken, verwerken en aanwezig hebben van grote hoeveelheden cocaïne, zoals in dit geval, het uitgangspunt een gevangenisstraf van meerdere jaren is.
Alles afwegend, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, en een onvoorwaardelijke geldboete van € 10.000,-, subsidiair 200 dagen vervangende hechtenis, passend en geboden. Bij de bepaling van deze straf is de rechtbank ervan uitgegaan dat de drie bewezen verklaarde feiten in eendaadse samenloop zijn gepleegd.

7.De voorlopige hechtenis

7.1
Het verzoek van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis door te laten lopen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek van de raadsman dient te worden afgewezen. De rechtbank heeft specifiek een afweging gemaakt om te schorsen tot aan de dag van de einduitspraak. Indien verdachte zal worden veroordeeld voor deze ernstige strafbare feiten, dient direct executie plaats te vinden. Dat er hoger beroep kan worden ingesteld, is geen reden om over te gaan tot schorsing van de voorlopige hechtenis voor onbepaalde tijd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de voorlopige hechtenis is geschorst tot de dag van de einduitspraak in eerste aanleg. Bij de beoordeling of de voorlopige hechtenis wederom geschorst dient te worden, dient de rechtbank de belangen van de samenleving en verdachte af te wegen. In dit geval wegen de voor de rechtbank strafvorderlijke belangen dat de voorlopige hechtenis weer komt te herleven zwaarder dan de persoonlijke belangen van verdachte, met name gelet op de ernst van het bewezen verklaarde en de gevangenisstraf waartoe dit heeft geleid. Hoewel het uitgangspunt is dat iedereen zijn berechting in vrijheid moet kunnen afwachten, kunnen er argumenten zijn die voorlopige hechtenis noodzakelijk maken. Het spreekt voor zich dat een verdachte een belang heeft om ook de uitkomst van een (eventueel) hoger beroep in vrijheid af te wachten. Dit belang is evenwel niet onbeperkt. Het is niet zo dat een verdachte ook hangende het hoger beroep zijn berechting in vrijheid mag afwachten, gelet op artikel 5 lid 1, aanhef en onder a van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Hierin is immers bepaald dat ná veroordeling, vrijheidsbeneming is gerechtvaardigd. Deze veroordeling hoeft niet onherroepelijk te zijn. Deze redenering kan naar analogie ook worden toegepast op zaken in eerste aanleg waarin het bevel tot voorlopige hechtenis is geschorst en de verdachte vervolgens tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt veroordeeld die langer is dan de duur van het reeds ondergane voorarrest. De rechtbank wijst het verzoek tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis af.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c, 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 3: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
terwijl bij de feiten 1, 2 en 3 van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht sprake is;
- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 10.000,-;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
200 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. W.J.M. Fleskens en mr. R.J.H. van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 juli 2021.
Mr. Goossens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.