ECLI:NL:RBZWB:2021:3658

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
02-821217-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van handel in hennepstekken en aanwezig hebben van hennepstekken

Op 21 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van handel in hennepstekken en het aanwezig hebben van hennepstekken. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 29 juni 2021, waarbij de officier van justitie, mr. E.H. Smale, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen in de periode van 19 september 2016 tot en met 17 januari 2017 opzettelijk hennepstekken heeft verkocht en/of afgeleverd vanuit een growshop, en dat hij op 17 januari 2017 hennepstekken en henneptoppen aanwezig heeft gehad in verschillende loodsen. De rechtbank achtte de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van een deel van de aanklacht met betrekking tot loods 9, waar de verdachte van werd vrijgesproken. De rechtbank overwoog dat de verdachte een uitvoerende rol had in de hennepstekkenhandel en dat hij de illegale handel heeft gefaciliteerd. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met het strafblad van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-821217-16
vonnis van de meervoudige kamer van 21 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. D. Stoof, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 juni 2021 waarbij de officier van justitie, mr. E.H. Smale, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is op 21 juli 2021 gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
verdachte zich samen met anderen in een periode van vier maanden schuldig heeft gemaakt aan handel in hennepstekken/hennepplanten;
verdachte zich samen met anderen op 17 januari 2017 schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van in totaal 14.916 hennepstekken en 1.652 gram henneptoppen, verdeeld over een aantal locaties.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de twee tenlastegelegde feiten. Tijdens de observaties is waargenomen dat verdachte met of voor klanten op en neer tussen [naam 1] en de loodsen aan de [adres 2] heeft gereden. Hoewel hij daarbij minder is waargenomen dan medeverdachte [medeverdachte 1] , wat wellicht voortkomt uit het feit dat verdachte ook minder uren werkte, blijkt toch uit met name de processen-verbaal van de pseudokopers dat hij een actieve rol had in de hennepstekken-handel. Volgens medeverdachte [medeverdachte 2] nam verdachte hem ook waar tijdens zijn afwezigheid waardoor hij als bedrijfsleider kan worden gezien.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging kan er voor feit 1 een bewezenverklaring volgen maar heeft verdachte daarin wel een zeer marginale rol gehad. Hij wist op een gegeven moment dat er iets gaande was maar hij heeft geen actieve bijdrage geleverd aan de verkoop van de hennepstekken. Uit de processen-verbaal van de pseudokoop komt ook naar voren dat medeverdachte [medeverdachte 1] zijn werkdagen aangaf, waaruit blijkt dat hij de persoon was om afspraken voor hennepstekken te maken. Verdachte was weliswaar bedrijfsleider van [naam 1] als medeverdachte [medeverdachte 2] afwezig was, maar slechts voor het legitieme deel van de winkel. Van feit 2 wordt vrijspraak bepleit nu verdachte op de actiedag van 17 januari 2017 niet aanwezig was en hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van de hennepstekken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
In september 2016 ontvangt de politie TCI-informatie over ene [medeverdachte 2] , eigenaar van growshop [naam 1] , die op grote schaal hennepstekken op bestelling zou verkopen. Ook wordt TCI-informatie ontvangen over het gebruik van loodsen aan de [adres 2] in Breda. Naar aanleiding van deze meldingen is de politie een onderzoek gestart onder de naam Bilbao. Dit onderzoek leidde naar [naam 1] in Breda waarvan verdachte [medeverdachte 2] de eigenaar was, een garagebox aan de [adres 3] te Breda en drie loodsen aan de [adres 2] in Breda (hierna te noemen: de loodsen 3, 9 en 20). Ook kwamen tijdens dat onderzoek de verdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [verdachte] in beeld. In dit onderzoek hebben uiteindelijk op 17 januari 2017 diverse doorzoekingen plaatsgevonden. Daarbij zijn in [naam 1] onder meer diverse hennep gerelateerde artikelen, telefoons, een agenda, sleutels en geld in beslag genomen. In loods 3 zijn 12.043 hennepstekken aangetroffen en in beslag genomen. In loods 9 stonden dertien kartonnen dozen met daarin in totaal 1.122 hennepstekken die ook in beslag zijn genomen. In loods 20 stonden tot slot 1.751 hennepstekken en werd ook 1.652 gram gedroogde henneptoppen aangetroffen en in beslag genomen.
Feit 1: Handel in hennepstekken vanuit [naam 1]
Uit de observaties, die tussen 28 september 2016 en 17 januari 2017 hebben plaatsgevonden, is gebleken dat er regelmatig, soms meerdere keren per dag, op en neer werd gereden tussen [naam 1] en de loodsen aan de [adres 2] . Deze ritjes werden met name door [medeverdachte 1] gereden maar ook van [verdachte] is tijdens observaties waargenomen dat hij op en neer heeft gereden naar de loodsen. Bij de politie heeft [verdachte] verklaard dat hij iets voor iemand moest halen bij de loodsen. Zowel [medeverdachte 1] als [verdachte] waren werknemers van [naam 1] . Daarbij is ook gezien dat klanten vanuit [naam 1] met eigen vervoer zijn meegereden naar de loodsen en vanaf daar hun weg hebben vervolgd. Op basis van de camerabeelden kan worden vastgesteld dat de hennepstekken die werden besteld, werden opgehaald in loods 20.
[verdachte] was destijds de schoonzoon van medeverdachte [medeverdachte 2] .
Verder is uit de door de politie verrichte pseudokoop gebleken dat er in [naam 1] hennepstekken konden worden besteld. [verdachte] was tijdens de pseudokoop ook aanwezig. Toen werd gezien dat [verdachte] een drietal gripzakken met daarin op henneptoppen gelijkende planten, aan een van de personen in de zaak gaf. [verdachte] heeft aan de ene pseudokoper gevraagd of [naam 2] met hem mocht meerijden naar hun opslag om te kijken of het daar druk is met politie en hun kenteken nog niet genoteerd is. Voor de andere in [naam 1] achter gebleven pseudokoper heeft [verdachte] een zak met tuinaarde en nieuwe handschoenen klaar gezet waar hij bij vertelde dat de pseudokoper dat maar mee moest nemen en als er dan politie zou komen dat hij dan kon zeggen dat hij dat hier heeft gehaald. De bestelling van de pseudokoper werd in een zwarte agenda genoteerd. Uit onderzoek naar deze agenda is gebleken dat de notities starten op 8 december 2016 en eindigen op 7 februari 2017. De notities in de agenda zien naar het oordeel van de rechtbank allemaal op bestellingen van hennepstekken. Dit blijkt onder meer uit de inhoud van de notities, uit het feit dat de bestelling tijdens de pseudokoop ook in de agenda is vermeld en de wijze van noteren daarvan hetzelfde is als alle andere notities in de agenda.
Tot slot zijn in [naam 1] vier Nokia telefoons aangetroffen waaronder een Nokia met het door [medeverdachte 1] tijdens de pseudokoop opgegeven telefoonnummer waarop de kopers hem konden bereiken voor nieuwe bestellingen. Gelet op de inhoud van de sms-historie, kan van alle vier deze telefoons worden vastgesteld dat deze zijn gebruikt voor het bestellen van hennepstekken. Een aantal van deze sms-berichten komt bovendien overeen met de notities in de hiervoor aangehaalde zwarte agenda van [naam 1] .
Conclusie:
Op grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] in de periode van 19 september 2016 tot en met 17 januari 2017 vanuit [naam 1] heeft gehandeld in hennepstekken. [verdachte] heeft hierin als werknemer van [naam 1] een uitvoerende rol gehad. De bestellingen werden in [naam 1] of via een van de telefoons besteld en vervolgens in de zwarte agenda opgeschreven. De hennepstekken werden later onder andere door [verdachte] opgehaald bij de loodsen aan de [adres 2] of daar ter plaatse afgeleverd aan de klanten. Aldus acht de rechtbank feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2: Aanwezig hebben van hennepstekken in loods 20, 3 en 9
Aanwezig hebben in de zin van de Opiumwet
Om tot bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben te kunnen komen, dient uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen te blijken dat de ten laste gelegde hennepstekken zich in de machtssfeer van de verdachte hebben bevonden en dat bij de verdachte een zekere mate van wetenschap bestond ten aanzien van de aanwezigheid van die hennepstekken in de loodsen. Over het aanwezig hebben in de zin van de Opiumwet volgt uit vaste rechtspraak dat hieraan niet een civielrechtelijke betekenis moet worden toegekend. Zo is niet noodzakelijk dat een middel dat aanwezig is bij een verdachte, ook toebehoort aan deze persoon. Evenmin is vereist dat sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid. Het is voldoende dat de in de Opiumwet verboden middelen zich binnen zijn bereik bevinden. Daarnaast dient de verdachte een mindere of meerdere mate van bewustheid te hebben voor wat betreft wetenschap van de aanwezigheid van de verboden middelen.
Hennepstekken in loods 20
Op grond van de observatieverslagen, de camerabeelden van de loodsen en de processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot de pseudokoop kan worden vastgesteld dat de verkochte hennepstekken die aan de klanten van [naam 1] werden verkocht in ieder geval stonden opgeslagen in loods 20. De sleutel van loods 20 is bij de doorzoeking op 17 januari 2017 ook in [naam 1] aangetroffen. [verdachte] heeft bovendien ter zitting verklaard dat loods 20 als opslag voor [naam 1] werd gebruikt en hij daar wel eens wat voor een klant ging ophalen. Op grond hiervan in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat er ten aanzien van de hennepstekken en henneptoppen in loods 20 een verband bestond met [naam 1] en de hennepstekken en henneptoppen in deze loods zich via de in [naam 1] beschikbare sleutel binnen de machtssfeer oftewel het bereik van [verdachte] bevonden en [verdachte] wetenschap had van de aanwezigheid van de hennepstekken in loods 20. Het enkele feit dat [verdachte] op de bewuste dag niet aanwezig was, doet daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet af.
Hennepstekken in loods 3
Op de camerabeelden van de loodsen aan de [adres 2] zijn op 13, 16 en 17 januari 2017 bewegingen te zien van personen tussen loods 3 en loods 20. Van laatstgenoemde loods heeft de rechtbank hiervoor zojuist vastgesteld dat deze in verbinding stond met [naam 1] . Op 13 januari 2017 is tevens gezien dat [medeverdachte 1] een van deze personen die loods 3 binnenging, kent. Hij gaf hem immers een hand en maakte een praatje met hem. Deze persoon liep even later bij [medeverdachte 1] loods 20 binnen. Verder is de sleutel van loods 3 bij de doorzoeking op 17 januari 2017 op de balie van [naam 1] aangetroffen. Deze sleutel gaf niet alleen toegang tot loods 3, maar ook tot de schaftkeet die in de loods stond, waarin een groot aantal hennepstekken is aangetroffen.
Op grond hiervan in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat ook loods 3 in verband stond met [naam 1] . Er valt immers niet in te zien waarom de sleutel van loods 3 zich anders in [naam 1] zou bevinden. Daar komt bij dat de klanten soms werden meegenomen naar loods 20 om de hennepstekken op te halen. Dat daar dus slechts een gedeelte van de hennepstekken zou liggen en de rest van de voorraad op een andere plek, te weten loods 3, werd bewaard is niet verwonderlijk. Op die wijze was de grote voorraad hennepstekken immers niet voor de klanten zichtbaar en toegankelijk. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ook de hennepstekken in loods 3 zich binnen de machtssfeer van [verdachte] bevonden. [verdachte] beschikte immers niet alleen over de sleutel van de voordeur van [naam 1] , maar hij kon ook vrij beschikken over de sleutel van loods 3. Gelet op alle bovengenoemde vastgestelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er in loods 3 hennepstekken aanwezig waren. Het enkele feit dat [verdachte] op de bewuste dag niet aanwezig was, doet daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet af.
Hennepstekken in loods 9
Van loods 9 zijn geen sleutels aangetroffen in [naam 1] . Evenmin zijn er op de camerabeelden tussen loods 9 en loods 20 bewegingen waargenomen. Dat er wel bewegingen zijn waargenomen tussen loods 9 en loods 3 en dat verdachte [medeverdachte 3] , die gebruik maakt van loods 9, heeft verklaard dat hij de mensen van [naam 1] kent, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om een direct verband tussen loods 9 en de [naam 1] dan wel verdachte aan te nemen.
Conclusie:
Op grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] op 17 januari 2017 samen met anderen de hennepstekken en henneptoppen in loods 20 alsmede de hennepstekken in loods 3 aanwezig heeft gehad. Aldus acht de rechtbank feit 2 voor zover het feit ziet op de hennep in loods 20 en loods 3 wettig en overtuigend bewezen. Dat geldt niet voor hennepstekken in loods 9. Van dat onderdeel van feit 2 spreekt de rechtbank [verdachte] vrij.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 19 september 2016 tot en met 17 januari 2017, te Breda, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een grote hoeveelheid hennepstekken, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2.
op 17 januari 2017 te Breda tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- in loods 3 aan de [adres 2] te Breda, 12.043 hennepstekken en
- in loods 20 aan de [adres 2] te Breda, 1751 hennepstekken en 1.652 gram gedroogde henneptoppen, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen ondanks het tijdsverloop. Dit vanwege de aard en ernst van de feiten waarbij sprake is van een professionele, goed georganiseerde werkwijze met een gestructureerde samenwerking. Verder houdt zij er rekening mee dat er weinig inzicht wordt getoond in de reden van strafbaarheid van de hennephandel waarvoor de handel in hennepstekken notabene de voedingsbodem is. Er is enkel oog voor het eigen financiële gewin. Dat blijkt ook uit het feit dat verdachte na deze verdenking een strafbeschikking heeft opgelegd kregen voor wederom een Opiumwetfeit. Daarmee is weliswaar sprake van artikel 63 Sr. maar daaruit blijkt ook dat de verdenking in deze zaak hem niet heeft weerhouden om opnieuw Opiumwetfeiten te plegen. Alles afwegend vordert zij aan verdachte een gevangenisstraf van vier maanden op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging betoogt dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is. Dit niet alleen vanwege de gevoerde bewijsverweren en de marginale rol van verdachte in het bewezenverklaarde feit maar ook vanwege de schending van de redelijke termijn van berechting die niet aan de verdediging is te wijten. Bovendien is sprake van artikel 63 Sr. Alles afwegend bepleit de verdediging aan verdachte een taakstraf van zestig uur op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het medeplegen van handel in hennepstekken. Verdachte had hierbij een uitvoerende rol als werknemer van [naam 1] , een [soort bedrijf] van medeverdachte [medeverdachte 2] , dat als dekmantel werd gebruikt. De hennepstekken werden opgeslagen in loodsen en op bestelling geleverd aan klanten. In totaal lagen in twee loodsen 13.794 hennepstekken en 1.652 gram gedroogde henneptoppen en verdachte heeft deze grote hoeveelheid stekken en toppen samen met anderen voorhanden gehad. Met zijn handelen heeft verdachte de illegale hennephandel in stand gehouden en gefaciliteerd. De illegale hennephandel brengt allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten met zich. Daarnaast kan het frequent gebruik van softdrugs schadelijk zijn voor de gezondheid. Kennelijk vond de verdachte eigen financieel gewin van groter belang dan de gezondheid en veiligheid van anderen en aan anderen toegebrachte schade. De rechtbank rekent dat de verdachte zwaar aan.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij na deze verdenking een strafbeschikking heeft opgelegd gekregen voor een soortgelijk feit. Daardoor is artikel 63 Sr. van toepassing. De rechtbank leidt hier echter ook af dat verdachte onvoldoende onder de indruk was van onderhavige verdenking en zich opnieuw heeft schuldig gemaakt aan dergelijke feiten.
Bij het bepalen van de straf slaat de rechtbank acht op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, waarbij wordt opgemerkt dat dit doorgaans onvoorwaardelijke gevangenisstraffen zijn. In onderhavig geval acht de rechtbank dit in beginsel ook gerechtvaardigd gelet op de hoeveelheid aangetroffen hennepstekken. Er is echter sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
In dat verband overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Nu verdachte niet in verzekering is gesteld heeft het eerste verhoor als verdachte als een zodanige handeling te gelden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 2 maart 2017 voor het eerst in deze zaak als verdachte is gehoord. Heden, op 21 juli 2021, wijst de rechtbank vonnis. De rechtbank stelt dan ook vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM is overschreden met ruim twee jaar en vier maanden. Van bijzondere omstandigheden is geen sprake.
Deze overschrijding heeft tot gevolg dat de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen, maar kiest voor een andere strafmodaliteit. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis dient te worden opgelegd. Daarnaast zal zij aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaar teneinde de ernst van de feiten te benadrukken.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van honderdtwintig uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
zestig dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.M. Fleskens, voorzitter, mr. M.E.M.W. Nuijts en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 juli 2021.
Mr. Nuijts is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
1.
hij, op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 19 september 2016 tot en met 17 januari 2017, te Breda, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, een grote hoeveelheid hennepstekken en/of hennepplanten, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 17 januari 2017 te Breda, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- in loods 3 aan de [adres 2] te Breda, 12.043, althans een grote hoeveelheid hennepstekken en/of
- in loods 9 aan de [adres 2] te Breda, 1.122, althans een grote hoeveelheid hennepstekken en/of
- in loods 20 aan de [adres 2] te Breda, 1751, althans een grote hoeveelheid hennepstekken en/of 1.652 gram gedroogde henneptoppen,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet