ECLI:NL:RBZWB:2021:3654

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
02-665481-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van handel in hennepstekken en aanwezig hebben van hennepstekken

Op 21 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van handel in hennepstekken en het opzettelijk aanwezig hebben van hennepstekken. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 29 juni 2021, waarbij de officier van justitie, mr. E.H. Smale, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich samen met anderen schuldig had gemaakt aan de handel in hennepstekken in de periode van 19 september 2016 tot en met 17 januari 2017. De verdachte was betrokken bij het aanwezig hebben van 12.043 hennepstekken in loods 3 en 1.122 hennepstekken in loods 9, beide gelegen aan de [adres 2] te Breda. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk deze hennepstekken aanwezig had, waarbij hij ook de huur contant betaalde voor de loodsen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet alleen had geprobeerd om iets bij te verdienen met de handel in hennep, maar dat hij dit ook daadwerkelijk had gedaan, wat blijkt uit de aangetroffen sms-berichten op zijn telefoons die betrekking hadden op de koop en verkoop van hennepstekken. De rechtbank legde een taakstraf van 120 uren op, subsidiair 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-665481-17
vonnis van de meervoudige kamer van 21 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. M.A. Buntsma, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 juni 2021 waarbij de officier van justitie, mr. E.H. Smale, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is op 21 juli 2021 gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
verdachte zich samen met anderen in een periode van vier maanden schuldig heeft gemaakt aan handel in hennepstekken/hennepplanten;
verdachte zich samen met anderen op 17 januari 2017 schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van in totaal 13.165 hennepstekken, verdeeld over twee locaties.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de twee tenlastegelegde feiten. Zij voert daartoe aan dat verdachte dagelijks in loods 9 aanwezig was en wist van de hennepstekken die daar zijn aangetroffen. In die loods 9 hing een sleutel van loods 3 waarmee ook de schaftkeet kon worden geopend waarin de hennepstekken zich bevonden. Tevens hing er in loods 9 een sleutel van de Opel Combo waarin henneptoppen zijn aangetroffen. Verdachte betaalde de huur van beide loodsen contant aan [naam 1] . Bij de observaties is gezien dat er zich personen bewegen tussen loods 3 en 9. Een sleutel van loods 3 was ook aanwezig bij medeverdachten [naam 2] en [naam 3] . [naam 2] en [naam 4] kent verdachte ook. Verder blijkt dat er in de telefoon van verdachte sms-berichten staan die zien op hennephandel. Verdachte heeft door sleutels van de loodsen 3 en 9 ter beschikking te stellen aan de medeverdachten, daarmee ook deze ruimtes aan hen ter beschikking gesteld. Op grond hiervan acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor een nauwe en bewuste samenwerking zowel voor de handel als voor het aanwezig hebben van de hennepstekken in loods 3 en 9.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van feit 1. Voor dit feit bevat het dossier enkel de berichten in de telefoon van verdachte en dat is te weinig. Daaruit blijkt dat verdachte zich weliswaar in de hennepwereld heeft bewogen, maar niet dat er transacties hebben plaatsgevonden. Verdachte heeft geprobeerd een handel op te starten maar dat is hem niet gelukt. Voor feit 2 bepleit de verdediging vrijspraak van de in loods 3 aangetroffen hennepstekken. Dat de sleutel van deze loods in loods 9 hing, is immers onvoldoende. Zo zou dit een oude sleutel van de eerdere huurder van deze loods kunnen zijn. Daar komt bij dat er meerdere mensen een sleutel hadden van loods 9. Verdachte is tijdens de observaties en op de camerabeelden nooit bij loods 3 gezien. Voor de aangetroffen hennepstekken in loods 9 kan wel een bewezenverklaring volgen. De aangetroffen hennepstekken in de Opel Combo moeten daar wel vanaf worden getrokken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
In september 2016 ontvangt de politie TCI-informatie over ene [naam 2] , eigenaar van [bedrijf] , die op grote schaal hennepstekken op bestelling zou verkopen. Ook wordt TCI-informatie ontvangen over het gebruik van loodsen aan de [adres 3] in Breda. Naar aanleiding van deze meldingen is de politie een onderzoek gestart onder de naam Bilbao. Dit onderzoek leidde naar [bedrijf] in Breda waarvan verdachte [naam 2] de eigenaar was, een garagebox aan de [adres 2] te Breda en drie loodsen aan de [adres 2] in Breda (hierna te noemen: de loodsen 3, 9 en 20). De loodsen 3, 9 en 20 werden gehuurd door verschillende huurders. Ook kwamen tijdens dat onderzoek de verdachten [verdachte] , [naam 3] , Meeder en [naam 4] in beeld. In dit onderzoek hebben uiteindelijk op 17 januari 2017 diverse doorzoekingen plaatsgevonden. Daarbij zijn in loods 3 in totaal 12.043 hennepstekken aangetroffen en in beslag genomen. In loods 9 waren dat er 1.122.
Feit 2: Aanwezig hebben van hennepstekken
Aanwezig hebben in de zin van de Opiumwet
Om tot bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben te kunnen komen, dient uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen te blijken dat de ten laste gelegde hennepstekken zich in de machtssfeer van de verdachte hebben bevonden en dat bij de verdachte een zekere mate van wetenschap bestond ten aanzien van de aanwezigheid van die hennepstekken in de loodsen. Uit vaste rechtspraak over aanwezig hebben in de zin van de Opiumwet volgt dat hieraan niet een civielrechtelijke betekenis moet worden toegekend. Zo is niet noodzakelijk dat een middel dat aanwezig is bij een verdachte, ook toebehoort aan deze persoon. Evenmin is vereist dat sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid. Het is voldoende dat de in de Opiumwet verboden middelen zich binnen zijn bereik bevinden. Daarnaast dient verdachte een mindere of meerdere mate van bewustheid te hebben voor wat betreft wetenschap van de aanwezigheid van de verboden middelen.
Hennepstekken in loods 9
Loods 9 werd op naam van de vader van [verdachte] gehuurd in verband met het aannemingsbedrijf waarvoor ook [verdachte] werkzaam was. [verdachte] kwam hierdoor nagenoeg dagelijks bij deze loods. Op de dag van binnentreden waren zowel vader als zoon [verdachte] in loods 9 aanwezig. Van de in loods 9 aangetroffen hennepstekken heeft verdachte bekend dat hij deze onder zich had. Op grond daarvan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze hennepstekken opzettelijk aanwezig heeft gehad. Nu verdachte heeft verklaard dat hij dit alleen heeft gedaan en het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor het tegendeel bevat, spreekt de rechtbank hem vrij van het medeplegen hiervan. Tot slot is de sleutel van de Opel Combo waarin 262 hennepstekken zijn aangetroffen ook in loods 9 aangetroffen, maar van deze hennepstekken is gebleken dat die niet in de tenlastelegging zijn meegenomen waardoor deze onbesproken kunnen blijven.
Hennepstekken in loods 3
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het opzettelijk aanwezig hebben van de hennepstekken die in loods 3 zijn aangetroffen, dient te worden bekeken of er een connectie is tussen deze loods en verdachte. Zoals hiervoor reeds overwogen was verdachte nagenoeg dagelijks bij loods 9. Op de camerabeelden van de loodsen aan de [adres 2] is te zien dat op 9, 10, 11 en 14 januari 2017 de bestuurder van een groene Renault Megane Scenic zowel loods 3 als loods 9 binnen ging. Op 13 januari 2017 is gezien dat er twee mannen uit loods 9 kwamen die meerdere dozen vast hadden en die in de richting van loods 3 liepen. Twee minuten later kwamen zij zonder dozen teruggelopen. Daaruit leidt de rechtbank af dat er een connectie tussen loods 3 en 9 bestond.
Dat wordt ondersteund door het feit dat de sleutel van loods 3 inclusief die van de schaftkeet waarin de hennepstekken stonden, in loods 9 boven de werkbank op een gereedschapsbord hing waarmee ook de hennepstekken in loods 3 zich in de machtssfeer van verdachte bevonden. [verdachte] heeft hierover verklaard dat hij niets van de aanwezigheid in loods 9 van deze sleutel af wist. Deze verklaring acht de rechtbank, gezien de genoemde feiten omstandigheden en de plek van aantreffen van de sleutel, ongeloofwaardig. Zo is gebleken dat verdachte in het verleden huurder is geweest van loods 3. Ten tijde van de feiten werd loods 3 weliswaar op naam van [naam 5] gehuurd maar [verdachte] betaalde nog wel de huur in contanten aan de verhuurder van zowel loods 9 als loods 3. Zelfs nadat [naam 5] was overleden, aldus de verhuurder. Daar komt bij dat [verdachte] heeft verklaard dat hij met de handel in hennep wat bij wilde verdienen. Daaruit blijkt dat hij zich in de wereld van de hennephandel begaf.
Het is daarnaast vaste jurisprudentie dat de bewoner/huurder van een pand bekend mag worden verondersteld met - en dus geacht wordt opzet te hebben - op al hetgeen zich in zijn pand bevindt. Het is dan aan de verdachte om met een aannemelijke verklaring te komen, die een afwijking van dit uitgangspunt zou rechtvaardigen. Dat heeft [verdachte] niet gedaan. Aldus kan gesteld worden dat de verdachte opzet had op het aanwezig hebben van de hennepplanten in loods 3 waarvoor hij ook zelf de huur contant betaalde.
Gelet op bovengenoemde omstandigheden, in onderling verband en in samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de hennepstekken in loods 3 samen met anderen aanwezig heeft gehad.
Conclusie:
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen de hennepstekken in loods 3 aanwezig heeft gehad en dat hij de hennepstekken in loods 9 alleen aanwezig heeft gehad.
Feit 1: Handel in hennepstekken
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of [verdachte] zich ook schuldig heeft gemaakt aan de handel in hennepstekken. [verdachte] heeft dit ontkend maar de rechtbank is van oordeel dat hij dit feit heeft begaan.
Zo is uit de camerabeelden van de loodsen aan de [adres 2] gebleken dat er bijna dagelijks meerdere voertuigen bij loods 9 kwamen die met de achterkant van hun voertuig kort tegen de loods parkeerden en vervolgens voorwerpen, gelijkend op dozen, in- dan wel uitlaadden.
Daar komt bij dat [verdachte] twee prepaid telefoons in zijn bezit had. Niet alleen op de Alcatel telefoon maar met name ook op de Nokia werden zowel in het geheugen van de telefoon zelf als op de simkaart sms-berichten aangetroffen waarin wordt gesproken over stekken, aantallen, prijzen, wietsoorten, spint en pluggen waaruit onmiskenbaar valt op te maken dat deze berichten betrekking hebben op de koop en verkoop van hennepstekken. In een aantal berichten worden de hennepstekken zelfs letterlijk aan [verdachte] aangeboden. Verder worden ophaal- en afrekenafspraken gemaakt waaruit blijkt dat er daadwerkelijk transacties hebben plaatsgevonden. De berichten in deze telefoon van [verdachte] lopen van 1 november 2016 tot en met 14 januari 2017.
Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien en tevens in het licht van de aangetroffen hennepstekken, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat [verdachte] niet alleen heeft geprobeerd om iets bij te verdienen met de handel in hennep maar dat ook daadwerkelijk heeft gedaan. Zijn verklaring dat hij de handel in de hennep niet opgestart kreeg, schuift zij dan ook terzijde.
Aldus acht de rechtbank het tenlastegelegde onder feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 19 september 2016 tot en met 17 januari 2017, te Breda, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een grote hoeveelheid hennepstekken, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2.
op 17 januari 2017 te Breda tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad
- in loods 3 aan de [adres 2] te Breda, 12.043 hennepstekken,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
en
op 17 januari 2017 te Breda opzettelijk aanwezig heeft gehad
- in loods 9 aan de [adres 2] te Breda, 1.122 hennepstekken, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert ondanks het tijdsverloop toch nog een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen. Dit vanwege de aard en ernst van de feiten waarbij sprake is van een professionele, goed georganiseerde werkwijze met een gestructureerde samenwerking. Verder houdt zij er rekening mee dat er weinig inzicht wordt getoond in de reden van strafbaarheid van de hennephandel waarvoor de handel in hennepstekken notabene de voedingsbodem is. Er is enkel oog voor het eigen financiële gewin. Dat blijkt ook uit het feit dat verdachte zowel in de periode vóór als na deze zaak soortgelijke veroordelingen op zijn justitiële documentatie heeft staan. Daarmee is weliswaar sprake van artikel 63 Sr. maar daaruit blijkt ook dat de verdenking in deze zaak verdachte niet heeft weerhouden om opnieuw Opiumwetfeiten te plegen. Alles afwegend vordert zij aan verdachte een gevangenisstraf van vier maanden op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de gevoerde bewijsverweren bepleit de verdediging aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een taakstraf van maximaal 180 uur op te leggen. Hoewel verdachte na deze zaak nog drie maal in aanraking is gekomen met politie en justitie voor hennep gerelateerde zaken, heeft de detentie die hij bij de laatste veroordeling heeft opgelegd gekregen toch forse impact op hem gehad waardoor hij tot inzicht is gekomen. Verzocht wordt om daarmee bij de strafoplegging rekening te houden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het medeplegen van handel in hennepstekken. Hij deed dit vanuit de loods die door zijn vader werd gehuurd voor het aannemersbedrijf waarvoor ook verdachte werkzaam was. Daarnaast heeft verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 12.043 hennepstekken en het alleen aanwezig hebben van 1.122 hennepstekken. Met zijn handelen heeft verdachte de illegale hennephandel in stand gehouden en gefaciliteerd. De illegale hennephandel gaat vaak gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit en brengt allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten met zich. Daarnaast kan het frequent gebruik van softdrugs schadelijk zijn voor de gezondheid. Kennelijk vond de verdachte eigen financieel gewin van groter belang dan de gezondheid en veiligheid van anderen en aan anderen toegebrachte schade. De rechtbank rekent dat de verdachte zwaar aan.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet alleen vóór de verdenking in deze zaak voor een soortgelijk feit is veroordeeld maar ook daarna zelfs nog drie keer. Daardoor is niet alleen sprake van recidive maar is ook artikel 63 Sr. van toepassing. De rechtbank leidt hieruit dus ook af dat verdachte onvoldoende onder de indruk was van onderhavige verdenking en zich opnieuw heeft ingelaten met dergelijke feiten.
Bij het bepalen van de straf slaat de rechtbank acht op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, waarbij wordt opgemerkt dat dit doorgaans onvoorwaardelijke gevangenisstraffen zijn. In onderhavig geval acht de rechtbank dit in beginsel ook gerechtvaardigd gelet op de hoeveelheid aangetroffen hennepstekken. Er is echter sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
In dat verband overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van de verdachte heeft als een zodanige handeling te gelden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 17 januari 2017 in verzekering is gesteld. Heden, op 21 juli 2021, wijst de rechtbank vonnis. De rechtbank stelt dan ook vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM is overschreden met ruim 2,5 jaar. Van bijzondere omstandigheden is geen sprake.
Deze overschrijding heeft tot gevolg dat de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen, maar kiest voor een andere strafmodaliteit. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest dient te worden opgelegd. Daarnaast zal zij aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaar teneinde de ernst van de feiten te benadrukken.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod en opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van honderdtwintig uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
zestig dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.M. Fleskens, voorzitter, mr. M.E.M.W. Nuijts en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 juli 2021.
Mr. Nuijts is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
1.
hij, op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 19 september 2016 tot en met 17 januari 2017, te Breda, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, een grote hoeveelheid hennepstekken en/of hennepplanten, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 17 januari 2017 te Breda, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- in loods 3 aan de [adres 2] te Breda, 12.043, althans een grote hoeveelheid hennepstekken en/of
- in loods 9 aan de [adres 2] te Breda, 1.122, althans een grote hoeveelheid hennepstekken,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet