ECLI:NL:RBZWB:2021:3624

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
02-089143-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting en vernieling met gevolgen voor openbare veiligheid

Op 20 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 maart 2021 in Breda brand heeft gesticht en twee vernielingen heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 1992 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Den Haag, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. H. Selçuk. Tijdens de zitting op 6 juli 2021 heeft de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, de tenlastelegging toegelicht, waarin de verdachte werd beschuldigd van brandstichting, het vernielen van een ruit en het vernielen van een televisiescherm. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en proces-verbaal van aangifte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de feiten, met uitzondering van het onderdeel van de brandstichting dat betrekking had op gevaar voor personen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit onderdeel, maar achtte de andere feiten bewezen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die door een psychiater was onderzocht.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 10 maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 7 maanden op, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 980,69, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de ernst van de brandstichting, die gevaar voor de openbare veiligheid met zich meebracht, en de impact daarvan op de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-089143-21
vonnis van de meervoudige kamer van 20 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Den Haag
raadsvrouw mr. H. Selçuk, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 juli 2021, waarbij de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
Feit 1
verdachte op 31 maart 2021 in Breda brand heeft gesticht waardoor er gevaar voor personen en/of goederen is ontstaan;
Feit 2
verdachte op 31 maart 2021 in Breda een ruit heeft vernield;
Feit 3
verdachte op 2 april 2021 te Breda een televisiescherm heeft vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Verdachte heeft de feiten ook bekend.
Ten aanzien van feit 1 is de officier van justitie van mening dat niet kan worden bewezen dat er ook gevaar voor personen was. De officier van justitie verzoekt verdachte hiervan vrij te spreken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de feiten 2 en 3. Ten aanzien van feit 1 is de verdediging met de officier van justitie van mening dat er geen sprake was van gevaar voor personen en verzoekt verdachte van dit onderdeel vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Feit 1
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 1 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 6 juli 2021;
- het proces-verbaal van aangifte d.d. 31 maart 2021, pagina 5 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2021080623 van politie Midden- en West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 38;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 31 maart 2021, pagina 9 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2021080623 van politie Midden- en West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 38.
De rechtbank acht niet bewezen dat de brandstichting ook gemeen gevaar voor personen heeft opgeleverd. Dit is op grond van de bewijsmiddelen onvoldoende komen vast te staan. De rechtbank spreekt verdachte van dit onderdeel vrij.
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 6 juli 2021;
- het proces-verbaal van aangifte d.d. 31 maart 2021, pagina 5 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2021080623 van politie Midden- en West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 38.
Feit 3
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 3 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 6 juli 2021;
- het proces-verbaal van aangifte d.d. 2 april 2021, pagina 3 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2021082893 van politie Midden- en West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 10.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 31 maart 2021 te Breda opzettelijk brand heeft gesticht door
met een aansteker open vuur in aanraking te brengen met twee
afvalcontainers/kliko's gevuld met oud papier en/of afval ten gevolge waarvan die containers/kliko's geheel of gedeeltelijk
zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor
goederen (een tankstation), te
duchten was;
2
op 31 maart 2021 te Breda, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit
(van een tankstation), dat aan een ander, te
weten aan [benadeelde partij] tankstation (gevestigd aan de [adres benadeelde partij] ) toebehoorde,
heeft vernield
3
op 2 april 2021 te Breda, opzettelijk en wederrechtelijk een
televisiescherm (in zijn cel van het cellencomplex aan [naam 1] dat aan
[naam 2]toebehoorde heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie gaat er hierbij van uit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de feiten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de eis van de officier van justitie te matigen, rekening houdende met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting en een tweetal vernielingen.
Verdachte heeft goederen van een aanzienlijke waarde vernield, hetgeen al kwalijke feiten zijn. Maar in deze zaak acht de rechtbank met name de brandstichting een ernstig feit. Als gevolg van het in brand steken van kliko’s, is gevaar voor een tankstation ontstaan. Het tankstation ligt aan de openbare weg in de nabijheid van studentenwoningen en bedrijven. Mede gelet op de ligging van het tankstation, brengt dit soort feiten gevoelens van angst en onrust in de maatschappij met zich mee. Het betreft een feit van algemene bekendheid dat vuur onvoorspelbaar is en zich zeer snel kan verspreiden als vuur niet tijdig geblust wordt. In dit geval is de brand tijdig geblust, maar de gevolgen hadden veel ernstiger kunnen zijn. Verdachte heeft zich door deze mogelijke gevolgen echter niet laten weerhouden brand te stichten en dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Op 2 april 2021 is verdachte door psychiater [naam 3] gezien in het kader van een voorgeleidingsconsult NIFP. Daarbij heeft de psychiater vermeld dat er, ondanks de slechts zeer beperkte medewerking van verdachte, een sterke verdenking is van de aanwezigheid van psychotische problematiek. Dit betreft naar het oordeel van de rechtbank een objectieve aanwijzing dat er ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten sprake was van een verstoorde psychische toestand. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de feiten verdachte verminderd toegerekend kunnen worden. Dat de psychische toestand waarin verdachte zich ten tijde van het consult door de psychiater op 2 april 2021bevond alleen het gevolg zou zijn van alcohol- en drugsgebruik door verdachte, acht de rechtbank niet aannemelijk aangezien het middelengebruik al van 2 dagen daarvoor was.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten, meer in het bijzonder de brandstichting, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Wel houdt de rechtbank bij de bepaling van de duur van die straf rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden is.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van € 980,69 voor feit 2.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar, te weten € 980,69, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 maart 2021 tot aan de dag der voldoening. De vordering is ook niet betwist.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 2:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 3: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 7 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] van
€ 980,69 vermeerderd met de wettelijke, vanaf 31 maart 2021 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] (feit 2), € 980,69, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 maart 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 19 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 juli 2021.
Mr. M.H.M. Collombon is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.

10.Bijlage

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 31 maart 2021 te Breda opzettelijk brand heeft gesticht door
(met een aansteker) open vuur in aanraking te brengen met (twee
afvalcontainers/kliko's)gevuld met oud papier en/of afval, althans met een
brandbare stof ten gevolge waarvan die containers/kliko's geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor
personen (in de nabijgelegen studentenwoningen), in elk geval gemeen gevaar voor
goederen(in de nabijgelegen percelen/bedrijven waaronder een tankstation), te
duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 31 maart 2021 te Breda, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit
(van een tankstation), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te
weten aan [benadeelde partij] tankstation (gevestigd aan de [adres benadeelde partij] ) toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 2 april 2021 te Bredaopzettelijk en wederrechtelijk een
televisiescherm (in zijn cel van het cellencomplex aan [naam 1] ), in elk geval
enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 2] , in elk geval aan een
ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of
weggemaakt;
(art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )