2.1Huurder is – zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder – niet bevoegd het gehuurde geheel of gedeeltelijk in huur, onderhuur of gebruik aan derden af te staan, daaronder begrepen het verhuren van kamers, het verlenen van pension, het (tijdelijk) in gebruik geven (zoals via AirBnB of een daarmee vergelijkbare organisatie of het doen van afstand van huur. Een door of vanwege verhuurder gegeven toestemming is eenmalig en geldt niet voor andere of opvolgende gevallen”.
- Artikel 12.18 van de huurovereenkomst luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
Verbod onderhuur
(…)In aanvulling op artikel 2 van de algemene bepalingen geldt dat het enkel aanbieden van het gehuurde of delen daarvan door huurder voor (kortstondig) verblijf door derden, (al dan niet tegen betaling) reeds een tekortkoming vormt die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt(…)”.
- Naar aanleiding van een telefoongesprek heeft [eiser] bij brief van 20 oktober 2020 – voor zover hier van belang – het volgende bericht:
“(…)Geachte heer en mevrouw [naam 7] ,
Conform met u beiden overeengekomen, bevestigen wij hiermede de beëindiging van de huurovereenkomst welke op 11 maart 2019 door [eiser] CV met u is gesloten voor een periode van 24 maanden. Dit betekent dat de huurovereenkomst wordt ontbonden per 10 maart 2021.
Gezien uw situatie en het feit dat u reeds uitkijkt naar vervangende woonruimte, zijn wij bereid om de huurovereenkomst eerder dan bovengenoemde datum te ontbinden indien u voor deze beëindigingsdatum andere woonruimte heeft gevonden. Indien deze situatie zich voordoet, gaan wij graag met u in overleg om een passende datum te bevestigen(…)”.
- Op 12 november 2020 heeft de heer [naam 2] , boekhouder van [gedaagde sub 2] , aan [eiser] bericht dat [gedaagde sub 2] de wens had de huurovereenkomst alleen voort te zetten.
- [gedaagde sub 1] heeft het gehuurde op enig moment verlaten.
- Op 27 september 2020 heeft [naam 3] zich op het adres van het gehuurde in de Basisregistratie Personen van de gemeente [woonplaats] ingeschreven. Tevens is per 19 oktober 2020 de eenmanszaak “ [naam 4] ” op het adres van het gehuurde ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
- Op 18 november 2020 heeft de gemachtigde van [eiser] het volgende aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bericht:
“(…)Eerder heeft u met aan cliënte aangegeven dat u de huurovereenkomst per 1 maart 2021 wenst te beëindigen, zonder dat de huurovereenkomst door u is opgezegd.
Cliënte heeft aangegeven aan die beëindiging mee te willen werken en heeft dit ook in de brief van 20 oktober 2020 aan u bevestigd.
Kennelijk bent u op het voorgaande teruggekomen, gezien het verzoek om de huurovereenkomst louter op naam van mevrouw [gedaagde sub 2] te stellen en, in plaats van de medehuurder [naam 5] , een derde partij als medehuurder aan het huurcontract toe te willen voegen.
Cliënte gaat hiermee niet akkoord.
Inmiddels is cliënte gebleken dat de heer [gedaagde sub 1] niet meer in het gehuurde woont en het gehuurde bewoond wordt door de nieuwe vriend van mevrouw [gedaagde sub 2] en diens zoon. Voor deze wijziging van gebruik is door [eiser] geen toestemming verleend.
Sterker, de huurovereenkomst verplicht huurder in artikel 1.2 om daadwerkelijk het gehuurde te bewonen.
Daarnaast verbieden de artikelen 12.18 van de huurovereenkomst en artikel 2 van de huurovereenkomst deel uitmakende algemene bepalingen om het gehuurde aan derden, zonder toestemming van de verhuurder, ook voor kortstondig verblijf, in gebruik te geven.
Doordat de nieuwe vriend van mevrouw [gedaagde sub 2] en diens zoon hun intrek hebben genomen in het gehuurd, is er sprake van een toerekenbare tekortkoming.
(…)
Naast de hiervoor genoemde toerekenbare tekortkoming schiet u toerekenbaar tekort in de nakoming van de huurovereenkomst doordat er sprake is van overlast sinds de nieuwe vriend en diens zoon de intrek in de woning hebben genomen.
Die overlast bestaat uit lawaai en het feit dat de politie en gemeente [woonplaats] meerdere invallen gedaan hebben, alsmede controles hebben uitgevoerd, in de woning, verband houdende met de vriend of diens zoon.
Bovendien is cliënte gebleken dat er camera’s aan het gehuurde bevestigd zijn, hetgeen eveneens in strijd komst met de huurovereenkomst.
Een en ander komt in strijd met het bepaalde in artikel 14 van de algemene bepalingen.
Ik heb van cliënte de opdracht gekregen om een procedure te starten tot beëindiging van de huurovereenkomst. U kunt deze procedure voorkomen indien en voor zover u beiden voor 1 december as overgaat tot de opzegging van de huurovereenkomst, tegen 1 maart 2021(…)”.
- De gemachtigde van [gedaagde sub 2] heeft daarop bij brief van 24 november 2020 als volgt gereageerd:
“(…)Vanaf het begin van de huurovereenkomst heeft cliënte de woning te [adres 2] bewoond, zij woont daar nog steeds en zij wenst daar ook te blijven wonen. Cliënte heeft ook op geen enkel ogenblik aangegeven aan de beëindiging van de huurovereenkomst te willen meewerken.
De andersluidende uitlatingen in uw voornoemde brief zijn dus niet juist.(…)
De omstandigheid dat de medehuurder, dus de broer van cliënte, elders gaat wonen, doet aan het vorenstaande niets af.(…)
De wijziging van het gebruik op grond waarvan de huurovereenkomst zou kunnen worden beëindigd, is niet aan de orde.
Een eventuele verblijf van de partner van cliënte in het kader van een affectieve relatie, maakt dit ook niet anders.
Cliënte bestrijdt de in die brief bedoelde overlast ook uitdrukkelijk.(…)
Dezerzijds wordt ook bestreden dat het aanbrengen van een camera in strijd is met de huurovereenkomst. Ik lees dat ook niet in artikel 14 van de algemene voorwaarden.(…)
Cliënte wenst de overeenkomst dus niet op te zeggen, niet tegen 1 maart 2021 noch tegen een andere datum.
Voor zover de medehuurder, haar broer [gedaagde sub 1] , zijn naam van de huurovereenkomst geschrapt wenst te zien en u c.q. uw cliente daaromtrent benadert, kan dat dus niet worden beschouwd als een opzegging van de huurovereenkomst namens mijn cliënte.(…)”.
- Bij e-mail van 27 november 2020 heeft [gedaagde sub 1] het volgende aan [eiser] bericht:
“(…)Graag wil ik er op wijze dat ik [gedaagde sub 1] per vandaag 27-11-2020 de huurovereenkomst opzeg betreft de [adres 2] en de automatische incasso beëindig. Mijn zusje [gedaagde sub 2] zal verder de huur betalen. En wenst de huurovereenkomst verder voort te zetten(…)”.
- Daarop heeft [eiser] op 27 november 2020 als volgt gereageerd:
Wij hebben je bericht ontvangen echter kun je deze overeenkomst niet eenzijdig en alleen opzeggen, jullie zijn beide huurders en beide verantwoordelijk voor de huurbetalingen.
Langs deze weg willen wij jullie laten weten dat de huurbetaling van december 2020 teruggestort is en de incasso rekening zoals bij ons bekend geblokkeerd.
Wij verzoeken jullie per omgaande de huur van december 2020 te betalen(…)”.