ECLI:NL:RBZWB:2021:361

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 21_154 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor verbouwing

Op 28 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen [naam B.V.], verzoekster, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder. Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 december 2020, waarin het college de omgevingsvergunning voor de verbouwing van een pand aan [adres] in [plaatsnaam] heeft geweigerd. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij een economisch belang heeft bij de vergunning.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een zitting achterwege is gebleven. Verzoekster heeft haar spoedeisendheid onderbouwd met de stelling dat zij huurinkomsten van € 2.500,- per maand misloopt zolang de vergunning niet is verleend. Echter, de voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in een financiële noodsituatie verkeert. Het enkele feit dat zij huurinkomsten misloopt, is op zichzelf onvoldoende om een voorlopige voorziening te rechtvaardigen.

De voorzieningenrechter benadrukt dat er slechts aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening indien er zeer ernstige twijfels bestaan over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. In dit geval heeft verzoekster geen gronden aangevoerd die duiden op een evident onrechtmatig besluit van het college. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/154 WABOA VV

uitspraak van 28 januari 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam B.V.] , te [plaatsnaam] , verzoekster,

gemachtigde: mr. T.P.M. Kouwenaar,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 december 2020 van het college (bestreden besluit) over het weigeren van een omgevingsvergunning voor het verbouwen van een pand aan [adres] in [plaatsnaam] . Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoekster heeft de spoedeisendheid van haar verzoek onderbouwd met de stelling dat zij een economisch belang heeft bij een voorlopige voorziening. Verzoekster is bedrijfsmatig verhuurder van het pand en derft, naar zij heeft gesteld, huurinkomsten ter hoogte van € 2.500,- per maand, zolang zij geen zekerheid heeft omtrent de verhuurbaarheid van de appartementen in het pand.
3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster met die onderbouwing niet aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij het verzoek om een voorlopige voorziening. Volgens vaste rechtspraak is een financieel belang op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Eventuele schade kan immers worden verhaald indien achteraf blijkt dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Dit ligt anders wanneer aannemelijk is gemaakt dat een financiële noodsituatie dreigt. Verzoekster heeft gesteld dat zij huurinkomsten mis zal lopen, maar heeft niet gesteld dat zij in een financiële noodsituatie dreigt te geraken als gevolg van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter acht dit daarmee ook niet aannemelijk gemaakt, omdat verzoekster bedrijfsmatig woningen verhuurt en daarom niet afhankelijk is van huurinkomsten van de pand aan [adres] te [plaatsnaam] .
4. Bij het ontbreken van voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, zoals hier het geval is, bestaat slechts aanleiding voor het niettemin treffen van een voorlopige voorziening indien – ook zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht – zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het college ingenomen standpunt juist is en het bestreden besluit in de hoofdzaak in stand zal blijven. Er moet, met andere woorden, sprake zijn van een evident onrechtmatig besluit. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekster heeft aangevoerd geen grond voor dat oordeel.
5. Dit betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekster tot het treffen van een voorlopige voorziening zal afwijzen. Gegeven dit oordeel is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 28 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.