ECLI:NL:RBZWB:2021:361
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor verbouwing
Op 28 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen [naam B.V.], verzoekster, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder. Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 december 2020, waarin het college de omgevingsvergunning voor de verbouwing van een pand aan [adres] in [plaatsnaam] heeft geweigerd. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij een economisch belang heeft bij de vergunning.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een zitting achterwege is gebleven. Verzoekster heeft haar spoedeisendheid onderbouwd met de stelling dat zij huurinkomsten van € 2.500,- per maand misloopt zolang de vergunning niet is verleend. Echter, de voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in een financiële noodsituatie verkeert. Het enkele feit dat zij huurinkomsten misloopt, is op zichzelf onvoldoende om een voorlopige voorziening te rechtvaardigen.
De voorzieningenrechter benadrukt dat er slechts aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening indien er zeer ernstige twijfels bestaan over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. In dit geval heeft verzoekster geen gronden aangevoerd die duiden op een evident onrechtmatig besluit van het college. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.