ECLI:NL:RBZWB:2021:3577

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 21_2020 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake inhouding uitkering

Op 15 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland. Dit besluit betrof de inhouding van 5% van de geldende norm op haar uitkering, welke inhouding per maand € 53,77 bedraagt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij van mening was dat het onredelijk was om van haar te verlangen dat zij op haar spaargeld moest interen. Zij stelde dat haar spaargeld voor andere doeleinden bestemd was en dat het bestreden besluit evident onrechtmatig was.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de procedure voor voorlopige voorzieningen bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Bij de beoordeling van de spoedeisendheid speelt de financiële situatie van verzoekster een belangrijke rol. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster nog € 370,-- op haar spaarrekening heeft staan, wat voldoende is om een periode van ruim 6 maanden te overbruggen. Verzoekster heeft niet onderbouwd voor welke andere doeleinden zij haar spaargeld zou moeten gebruiken, waardoor de voorzieningenrechter twijfels heeft over de spoedeisendheid van het verzoek.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er onvoldoende is gebleken van een spoedeisend belang en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2020 PW VV

uitspraak van 15 juli 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

gemachtigde: mr. N. Talhaoui,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland,verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 april 2021 (bestreden besluit) van het college inzake de inhouding van 5% van de voor haar geldende norm op haar uitkering. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningenprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Daarom speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol.
2. De griffier heeft bij brief van 7 juli 2021 aan verzoekster gevraagd het spoedeisend belang nader toe te lichten. Verzoekster heeft bij brief van 14 juli 2021 gesteld dat het onredelijk is om van haar te verlangen dat zij op haar spaargeld moet interen. Het spaargeld is voor andere doeleinden bestemd. Verder heeft verzoekster gesteld dat de spoedeisendheid ook voortvloeit uit de omstandigheid dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is.
Uit de stukken blijkt dat per maand een bedrag van € 53,77 wordt ingehouden. Verder blijkt uit het door verzoekster overgelegde bankafschrift dat zij nog € 370,-- op haar spaarrekening heeft staan. Gelet op de hoogte van de inhouding en de omvang van haar spaartegoed bestaat er twijfel over de spoedeisendheid. Verzoekster kan immers met haar spaargeld een periode van ruim 6 maanden overbruggen. Verzoekster heeft niet onderbouwd voor welke andere doeleinden zij haar spaargeld zou moeten gebruiken. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat er sprake is van een spoedeisend belang. Hierbij wordt opgemerkt dat de stelling van verzoekster dat het besluit evident onredelijk is, op een inhoudelijke beoordeling ziet en niet op de beoordeling of er sprake is van een spoedeisend belang.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het verzoek worden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 15 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.