ECLI:NL:RBZWB:2021:3577
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake inhouding uitkering
Op 15 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland. Dit besluit betrof de inhouding van 5% van de geldende norm op haar uitkering, welke inhouding per maand € 53,77 bedraagt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij van mening was dat het onredelijk was om van haar te verlangen dat zij op haar spaargeld moest interen. Zij stelde dat haar spaargeld voor andere doeleinden bestemd was en dat het bestreden besluit evident onrechtmatig was.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de procedure voor voorlopige voorzieningen bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Bij de beoordeling van de spoedeisendheid speelt de financiële situatie van verzoekster een belangrijke rol. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster nog € 370,-- op haar spaarrekening heeft staan, wat voldoende is om een periode van ruim 6 maanden te overbruggen. Verzoekster heeft niet onderbouwd voor welke andere doeleinden zij haar spaargeld zou moeten gebruiken, waardoor de voorzieningenrechter twijfels heeft over de spoedeisendheid van het verzoek.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er onvoldoende is gebleken van een spoedeisend belang en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.