ECLI:NL:RBZWB:2021:357

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 19_2331
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de hoogte en duur van de reiskostenvergoeding voor politieambtenaar na reorganisatie

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar (eiser) en de korpschef van politie (verweerder) over de hoogte en duur van de reiskostenvergoeding. Eiser had in een besluit van 4 september 2018 de aanspraak gekregen om de kilometers tussen zijn werkplek en de locatie van arrestantentaken te declareren tegen een tarief van € 0,28 per kilometer. Eiser was het niet eens met de beslissing van verweerder om zijn bezwaar tegen dit besluit ongegrond te verklaren en heeft beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 11 december 2020 heeft eiser aangevoerd dat er een causaal verband bestaat tussen zijn reorganisatie en de verplaatsing naar een nieuwe functie, wat hem recht zou geven op een hogere reiskostenvergoeding van € 0,45 per kilometer. Verweerder daarentegen stelde dat de aanstelling van eiser in de nieuwe functie niet het gevolg was van de reorganisatie, maar van zijn onbekwaamheidsontslag uit zijn vorige functie. De rechtbank heeft de argumenten van eiser en verweerder zorgvuldig afgewogen.

De rechtbank oordeelde dat er geen causaal verband was tussen de reorganisatie en de nieuwe aanstelling van eiser. Het ontslag uit de functie van Medewerker GGP en de aanstelling in de functie van Assistent Beveiliging B waren niet verweven met de reorganisatie. Hierdoor kon eiser geen aanspraak maken op de hogere vergoeding volgens artikel 18 van de Regeling. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2331 AW

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 januari 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , wonende te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: [naam gemachtigde eiser] , werkzaam bij FNV Veiligheid,
en

de korpschef van politie, verweerder,gemachtigde: mr. L.M. Burger, advocaat te Den Haag.

Procesverloop

In een besluit van 4 september 2018 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser over de periode van 1 oktober 2018 tot en met 1 oktober 2020 de aanspraak toegekend om de daadwerkelijk gemaakte kilometers tussen de locatie arrestantentaken in [plaatsnaam 2] en eisers formele plaats van tewerkstelling in [plaatsnaam 3] te declareren tegen het hoge kilometertarief van € 0,28 bruto per kilometer.
In een besluit van 1 april 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 11 december 2020.
Daarbij waren eiser en zijn gemachtigde aanwezig. De korpschef werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en door [naam vertegenwoordiger verweerder] (teamchef basisteam Walcheren).

Overwegingen

1. Voor de voorgeschiedenis en de van belang zijnde feiten verwijst de rechtbank naar het feitenoverzicht in de zaak 20/4854 AW, waarin vandaag ook uitspraak wordt gedaan.
Met ingang van 1 oktober 2018 is aan eiser eervol ontslag verleend op grond van artikel 94, eerste lid, onder g, van het Besluit algemene rechtspositie politie uit zijn functie van Medewerker Gebiedsgebonden Politie (GGP) in [plaatsnaam 2] onder gelijktijdige aanstelling in de functie van Assistent Beveiliging B bij de Dienst Regionale Operationele Samenwerking in [plaatsnaam 3] .
Door de wijziging van de plaats van tewerkstelling van [plaatsnaam 2] naar [plaatsnaam 3] , is er voor eiser een grotere reisafstand ontstaan. Eiser heeft hierover telefonisch (op 22 juni 2018) en per e-mail (op 29 juni 2018) contact met verweerder opgenomen. Daarbij heeft hij te kennen gegeven dat zijn kosten voor woon-werkverkeer aanzienlijk zijn gestegen en dat er meerdere collega’s zijn die van ver moeten komen die een hogere vergoeding dan de standaard vergoeding hebben ontvangen.
Op 4 september 2018 heeft verweerder het primaire besluit genomen.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Daarbij heeft hij aangevoerd dat de tegemoetkoming niet toereikend is voor wat betreft zowel de duur van twee jaar als de hoogte van de vergoeding.
Op 19 maart 2019 vond de telefonische bezwaarhoorzitting plaats. Eiser heeft daarbij aangevoerd dat verweerder aansluiting dient te zoeken bij de Regeling Landelijk sociaal statuut politie (Regeling), gelet op de verwevenheid met de personele reorganisatie.
Op grond van artikel 18 van die Regeling dient aan eiser € 0,45 bruto per kilometer te worden toegekend, welke vergoeding in vijf jaar wordt afgebouwd.
In het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen aanleiding is om aansluiting te zoeken bij de Regeling. Eisers aanstelling in de functie van Assistent Beveiliging B in [plaatsnaam 3] is volgens verweerder niet het gevolg van een reorganisatie, maar het gevolg van het feit dat dat eiser niet bekwaam/niet geschikt bleek te zijn voor de functie van Medewerker GGP. Artikel 18 van de Regeling is dus niet van toepassing en er is geen aanleiding om daarbij aansluiting te zoeken. Wel is gelet op de voorgeschiedenis besloten om gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid van artikel 37 van het Besluit reis-, verblijf- en verhuiskosten politie (Brvvp). Met gebruikmaking van die bevoegdheid is aan eiser in het primaire besluit de aanspraak toegekend om in plaats van € 0,18 per kilometer, het bedrag van € 0,28 per kilometer te declareren voor de daadwerkelijk gemaakte kilometers in het kader van woon-werkverkeer over de periode van 1 oktober 2018 tot 1 oktober 2020.
2. In geschil is de hoogte en duur van de aan eiser op grond van artikel 37 van het Brvvp toegekende reiskostenvergoeding.
3. Eiser voert in beroep aan dat er een causaal verband bestaat tussen de personele reorganisatie en de aanstelling in de functie van Assistent B Beveiliging en de daarmee gepaard gaande verplaatsing naar [plaatsnaam 3] . Eiser is van mening dat er sprake is van een zogenaamd "condicio sine qua non verband". Bij een overplaatsing die het gevolg is van de personele reorganisatie is artikel 18 van de Regeling van toepassing, op grond waarvan aanspraak kan worden gemaakt op een aanvulling op de tegemoetkoming in de reiskosten woon-werkverkeer met eigen vervoer. De tegemoetkoming bedraagt € 0,45 en wordt toegekend voor elke kilometer die de afstand van de woning naar de nieuwe plaats van tewerkstelling meer bedraagt dan de afstand van de woning naar de oorspronkelijke plaats van tewerkstelling vóór de reorganisatie. Verder is bepaald dat de tegemoetkoming in vijf jaar wordt afgebouwd. Verweerder gaat volgens eiser te kort door de bocht door te stellen dat de herplaatsing los staat van de personele reorganisatie. Eiser is als gevolg van de reorganisatie Politiewet onvrijwillig overgeplaatst, naar een plaats van tewerkstelling die op een grotere afstand van de woning is gelegen dan de plaats van tewerkstelling vóór de reorganisatie.
4. Verweerder handhaaft in zijn verweerschrift het standpunt dat de aanstelling van eiser in de functie van Assistent Beveiliging B per 1 oktober 2018 en de daarmee gepaard gaande verplaatsing naar [plaatsnaam 3] , niet het gevolg is van de reorganisatie. Het is het gevolg van het hem verleende ontslag uit de functie waarin hij in het kader van de reorganisatie definitief was geplaatst. Zijn aanstelling in [plaatsnaam 3] is daarmee niet het gevolg van een reorganisatie, maar van het feit dat hij niet bekwaam/geschikt was voor de functie van Medewerker GGP, aldus verweerder.
5.
Beoordeling door de rechtbank
Het gaat in deze zaak om de vraag of eiser aanspraak heeft op artikel 18 van de Regeling. Met verweerder beantwoordt de rechtbank deze vraag ontkennend. Het ontslag van eiser uit de functie van Medewerker GGP en zijn aanstelling in de functie van Assistent Beveiliging B is naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig verweven met de reorganisatie dat hij met succes aanspraak kan maken op artikel 18 van de Regeling. Eiser heeft de andere plaats van tewerkstelling ( [plaatsnaam 3] ) aangewezen gekregen als gevolg van zijn onbekwaamheids-ontslag. Zonder dat onbekwaamheidsontslag zou [plaatsnaam 3] niet zijn nieuwe plaats van tewerkstelling zijn geworden. Daarmee ontbreekt het vereiste causaal verband met de reorganisatie. Dit betekent dat het beroep ongegrond is en eiser geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling is geen reden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, voorzitter, en mrs. S.A.M.L. van de Sande en A.G.J.M. de Weert, leden, in aanwezigheid van mr. A.M. Pasmans, griffier, op
22 januari 2021 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.