In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar (eiser) en de korpschef van politie (verweerder) over de hoogte en duur van de reiskostenvergoeding. Eiser had in een besluit van 4 september 2018 de aanspraak gekregen om de kilometers tussen zijn werkplek en de locatie van arrestantentaken te declareren tegen een tarief van € 0,28 per kilometer. Eiser was het niet eens met de beslissing van verweerder om zijn bezwaar tegen dit besluit ongegrond te verklaren en heeft beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 11 december 2020 heeft eiser aangevoerd dat er een causaal verband bestaat tussen zijn reorganisatie en de verplaatsing naar een nieuwe functie, wat hem recht zou geven op een hogere reiskostenvergoeding van € 0,45 per kilometer. Verweerder daarentegen stelde dat de aanstelling van eiser in de nieuwe functie niet het gevolg was van de reorganisatie, maar van zijn onbekwaamheidsontslag uit zijn vorige functie. De rechtbank heeft de argumenten van eiser en verweerder zorgvuldig afgewogen.
De rechtbank oordeelde dat er geen causaal verband was tussen de reorganisatie en de nieuwe aanstelling van eiser. Het ontslag uit de functie van Medewerker GGP en de aanstelling in de functie van Assistent Beveiliging B waren niet verweven met de reorganisatie. Hierdoor kon eiser geen aanspraak maken op de hogere vergoeding volgens artikel 18 van de Regeling. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.