ECLI:NL:RBZWB:2021:3568

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 19_6799
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake bestuursdwang en omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben eiseressen, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Dit besluit, genomen op 20 november 2019, verklaarde het bezwaar van eiseressen tegen de stillegging van bouwwerkzaamheden ongegrond. De stillegging vond plaats op 17 mei 2019 door een inspecteur van Veiligheid & Leefomgeving, die de werkzaamheden mondeling stillegde en eiseres sub 2 sommeerde deze te staken. Het college bevestigde deze bestuursdwang schriftelijk op 27 mei 2019. Eiseressen maakten bezwaar tegen dit besluit, maar het college handhaafde zijn standpunt in het bestreden besluit.

De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht. Eiseres sub 2 had eerder een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een retraitehotel, maar deze vergunning werd herroepen na een advies van het Landelijk Bureau Bibob. De rechtbank oordeelde dat op het moment van de stillegging op 17 mei 2019 zonder omgevingsvergunning werd gebouwd, wat het college de bevoegdheid gaf om bestuursdwang toe te passen. De rechtbank concludeerde dat het college in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan op 13 juli 2021 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6799 GEMWT
uitspraak van 13 juli 2021 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

1.[naam eiseres sub 1] , te [naam woonplaats 1] ,

gemachtigde mr. S.P.M. Schaap,
eiseres sub 1,

2.[naam eiseres sub 2] te [naam woonplaats 2] ,

gemachtigde: mr. T.D. Rijs,
eiseres sub 2,
gezamenlijk te noemen: eiseressen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder,
gemachtigde: mr. T.N. Sanders.
Procesverloop
Op 17 mei 2019 heeft een inspecteur Veiligheid & Leefomgeving de bouwwerkzaamheden bij het pand [adres] middels bestuursdwang mondeling stilgelegd en eiseres sub 2 gesommeerd de bouwwerkzaamheden te staken en gestaakt te houden.
Op 27 mei 2019 heeft het college de toepassing van bestuursdwang schriftelijk bevestigd aan eiseres sub 2.
Tegen dit besluit hebben eiseressen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 20 november 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 20 april 2021, gelijktijdig met de behandeling van de beroepen geregistreerd onder de nummers BRE 19/2280, BRE 19/2330, BRE 19/3003, BRE 20/228 en BRE 20/229. Eiseressen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.N. Sanders.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.
Overwegingen
Feiten
1. Op 7 juli 2017 heeft eiseres sub 2 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een retraitehotel en het kappen van 7 bomen op de locatie [adres] . Op deze aanvraag heeft het college de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen bestuur (Wet Bibob) van toepassing verklaard.
Op 27 oktober 2017 heeft het Landelijk Bureau Bibob (LBB) advies uitgebracht. Bij brief van 9 november 2017 heeft het college aan eiseres sub 2 het voornemen kenbaar gemaakt om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren. Op 20 december 2017 heeft eiseres sub 2 haar zienswijze naar voren gebracht. Naar aanleiding van deze zienswijze heeft het college het LBB om een aanvullend advies gevraagd. Op 28 februari 2018 heeft het LBB aanvullend advies uitgebracht.
Bij brief van 1 april 2018 heeft het college het voornemen van 9 november 2017 ingetrokken.
Bij besluit van 3 april 2018 heeft het college eiseres sub 2 de gevraagde omgevings-vergunning verleend voor de activiteiten ‘het bouwen van een bouwwerk’, ‘het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde of van werkzaamheden, in gevallen waarbij dat in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald’ en ‘het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht’.
Tegen dit besluit heeft [naam derde partij] op 14 mei 2018 bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van een wijziging van bestuurders binnen eiseres sub 2 heeft het college bij brief van 20 juni 2018 het LBB verzocht om advies uit te brengen omtrent de aan eiseres verleende omgevingsvergunning. Op 3 augustus 2018 heeft het LBB advies uitgebracht.
Op 31 augustus 2018 heeft het college eiseres sub 2 meegedeeld voornemens te zijn om de gevraagde omgevingsvergunning in heroverweging te weigeren. Op 15 oktober 2018 heeft eiseres sub 2 haar zienswijze naar voren gebracht.
Naar aanleiding van deze zienswijze heeft het college het LBB om een nader advies gevraagd. Op 14 februari 2019 heeft het LBB aanvullend advies uitgebracht.
Bij besluit van 15 mei 2019 heeft het college het bezwaar van [naam derde partij] ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college het primaire besluit gedeeltelijk herroepen, en wel voor zover dit besluit ertoe strekt om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) te verlenen en de aanvraag in zoverre af te wijzen.
Tegen dit besluit hebben eiseressen beroep ingesteld. Deze beroepen zijn geregistreerd onder de nummers BRE 19/2280 (eiseres sub 2) en BRE 19/2330 (eiseres sub 1). Tevens heeft [naam derde partij] beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer BRE 19/3003 ( [naam derde partij] ).
Op 17 mei 2019 heeft een inspecteur Veiligheid & Leefomgeving de bouwwerkzaamheden door middel van bestuursdwang mondeling stilgelegd, respectievelijk eiseres sub 2 gesommeerd de bouwwerkzaamheden te staken en gestaakt te houden. Bij besluit van 27 mei 2019 heeft het college de toepassing van bestuursdwang schriftelijk bevestigd aan eiseres sub 2.
Tegen dit besluit hebben eiseressen bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van 21 juni 2019 (BRE 19/2329 WABOA VV) heeft de voorzieningenrechter ten aanzien van het door eiseres sub 1 ingediende verzoek om voorlopige voorziening aangegeven dat het verzoek wordt toegewezen, in die zin dat het besluit van 15 mei 2019 wordt geschorst voor zover daarbij de op 3 april 2018 verleende omgevingsvergunning is herroepen en alsnog is geweigerd.
Op 25 juni 2019 hebben eiseressen verzocht om de bouwstop onmiddellijk in te trekken/op te heffen, naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 juni 2019. Het college heeft op 27 juni 2019 besloten om de bouwstop van 17 mei 2019 op te heffen.
Bij het thans bestreden besluit van 20 november 2019 is het bezwaar van eiseressen tegen de stillegging van de bouwwerkzaamheden ongegrond verklaard.
Beroepsgronden
2. Eiseressen stellen dat het college naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 juni 2019, waarbij het besluit van 15 mei 2019 is geschorst, had moeten inzien dat (in ieder geval achteraf gezien) ten onrechte was overgegaan tot opleggen van de bouwstop en deze had moeten herroepen, zodat de onrechtmatigheid daarmee vaststaat en eiseressen een schadevergoeding kunnen vorderen.
Het kan niet zo zijn dat het college eerst een onrechtmatig besluit kan nemen om een vergunning te herroepen of in te trekken en op basis daarvan een bouwstop kan opleggen, die vervolgens wel als rechtmatig wordt bestempeld.
Beoordeling van het geschil
3. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
Ingevolge het tweede lid wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Op grond van artikel 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, van de Awb is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het tweede lid kan, indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
4. De rechtbank stelt vast dat de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van het retraitehotel bij besluit van 15 mei 2019 is herroepen en alsnog is geweigerd. Op 17 mei 2019 is geconstateerd dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning.
Het door eiseres sub 1 tegen het besluit van 15 mei 2019 ingediende beroep is bij uitspraak van heden gegrond verklaard en is het college opgedragen een nieuw besluit te nemen (BRE 19/2330).
De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het opleggen van de bouwstop zonder vergunning werd gebouwd. Dat er - achteraf gezien - anders tegen die weigering wordt aangekeken, staat los van de omstandigheid dat vastgesteld moet worden dat er op 17 mei 2019 zonder omgevingsvergunning werd gebouwd. Er was dus een bevoegdheid tot handhaving. Bij vernietiging van een besluit door de rechter worden de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in beginsel ongedaan gemaakt met terugwerkende kracht tot het tijdstip waarop het besluit werd genomen. Het besluit tot het stilleggen van de strijdige bouwwerkzaamheden is echter niet aan te merken als rechtsgevolg van het vernietigde bestreden besluit. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 19 juni 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE4356.
Dit betekent dat op 17 mei 2019 werd gebouwd zonder omgevingsvergunning. Het college was dan ook bevoegd om een bouwstop op te leggen en heeft in redelijkheid ook van deze bevoegdheid gebruik kunnen maken.
Conclusie
5. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, voorzitter, en mr. T. Peters en mr. G.M.J. Kok, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 13 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.