In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de voortzetting van zijn WAO-uitkering. Eiser had zijn uitkering ongewijzigd voortgezet gekregen per 27 mei 2019, maar was van mening dat hij recht had op een loondervingsuitkering op basis van artikel 40, derde lid van de WAO. Het UWV had echter aangegeven dat het niet kon vaststellen of eiser recht had op een tweede arbeidsongeschiktheidsuitkering, omdat hij niet meewerkte aan een medisch onderzoek naar zijn arbeidsongeschiktheid.
Eiser had eerder een WAO-uitkering ontvangen, maar na een periode van werken had hij zich opnieuw ziek gemeld. Het UWV had zijn verzoek om een hogere uitkering afgewezen, omdat er geen medisch onderzoek had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat het UWV op goede gronden had besloten dat medewerking aan een onderzoek noodzakelijk was om de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen. Eiser had geweigerd hieraan mee te werken, wat leidde tot de conclusie dat het UWV de uitkering terecht ongewijzigd had voortgezet.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en stelde vast dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van medewerking aan onderzoeken door het UWV in het kader van het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en het recht op uitkeringen.