In deze zaak vorderde de werknemer, aangeduid als [eiser], betaling van achterstallig loon van zijn werkgever, de besloten vennootschap Koopman Autotransport, voor de jaren 2014 tot en met 2018. De werknemer stelde dat hij recht had op loon tijdens zijn vakantiedagen, inclusief vergoedingen voor overuren, zoals vastgelegd in de arbeidsovereenkomst en de geldende Collectieve Arbeidsovereenkomst (cao). De werknemer voerde aan dat de cao was gewijzigd, waardoor vergoedingen voor overwerk deel uitmaakten van het vakantieloon. De werkgever betwistte de vordering en stelde dat de werknemer niet verplicht was om overuren te maken, en dat de vergoeding voor overuren geen onderdeel uitmaakte van het reguliere loon tijdens vakantiedagen.
De kantonrechter oordeelde dat de werknemer niet voldoende had aangetoond dat hij verplicht was om overuren te maken die voorzienbaar en gebruikelijk waren. De rechter verwees naar de relevante Europese rechtspraak, waaronder het arrest Hein/Albert Holzkamm, en concludeerde dat de werknemer niet kon aantonen dat de vergoeding voor overuren een belangrijk onderdeel van zijn totale vergoeding vormde. De vordering van de werknemer werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de procedure.
De uitspraak benadrukt het belang van de uitleg van de Arbeidstijdenrichtlijn en de nationale wetgeving met betrekking tot het recht op vakantieloon, en de voorwaarden waaronder overuren als onderdeel van het vakantieloon kunnen worden beschouwd. De rechter stelde vast dat de werknemer niet had voldaan aan de bewijslast om zijn vordering te onderbouwen, wat leidde tot de afwijzing van zijn verzoek.