ECLI:NL:RBZWB:2021:3542

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 21_2304 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Tijdelijke Noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-1)

In deze zaak heeft verzoekster, YourResults B.V., bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 6 mei 2021, betreffende de definitieve berekening van de tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke Noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-1). Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om een zitting achterwege te laten.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoekster griffierecht verschuldigd is, zoals bepaald in artikel 8:82, eerste lid, van de Awb. Verzoekster heeft in haar verzoekschrift van 31 mei 2021 verwezen naar een eerdere uitspraak waarin vrijstelling van het griffierecht was verleend wegens betalingsonmacht. De voorzieningenrechter heeft deze opmerking geïnterpreteerd als een verzoek om ook in deze procedure vrijstelling te krijgen. De griffier heeft echter in een brief van 21 juni 2021 aangegeven dat de enkele verwijzing naar een eerdere beslissing onvoldoende is en dat verzoekster aanvullende stukken moet indienen om haar verzoek te onderbouwen.

Verzoekster heeft niet tijdig de gevraagde stukken ingediend, ondanks herhaalde verzoeken van de griffier. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is voldaan en dat er geen omstandigheden zijn die verzoekster vrijwaren van verzuim. Hierdoor kon het beroep op betalingsonmacht niet worden toegewezen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is, omdat verzoekster niet heeft voldaan aan de vereisten voor het indienen van een verzoekschrift.

De uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, voorzieningenrechter, op 12 juli 2021, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2304 NOW

uitspraak van 12 juli 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

YourResults B.V., te Etten-Leur, verzoekster,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van 6 mei 2021 over de definitieve berekening van de tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke Noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-1). Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:82, eerste lid, van de Awb wordt van degene die bij de voorzieningenrechter een verzoek om een voorlopige voorziening indient, griffierecht geheven.
2. Verzoekster heeft in haar verzoekschrift van 31 mei 2021 verwezen naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 mei 2021 waarin is besloten tot vrijstelling van het betalen van het griffierecht wegens betalingsonmacht. De voorzieningenrechter heeft deze opmerking aangemerkt als een verzoek om in de onderhavige procedure te worden vrijgesteld van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht.
3. In de brief van 21 juni 2021 heeft de griffier van de rechtbank aangegeven dat voor toewijzing van dit verzoek de enkele verwijzing naar een eerdere beslissing onvoldoende is. Er dient in deze zaak te worden beoordeeld of verzoekster in de van belang zijnde periode – die in deze zaak is aangevangen op 3 juni 2021 – niet in staat was het verschuldigde griffierecht te voldoen. De griffier heeft verzoekster in de brief van 21 juni 2021 verzocht om binnen één week een aantal aanvullende stukken in te dienen.
4. In een emailbericht van [naam] van 23 juni 2021 is, samengevat, aangegeven dat in een andere procedure reeds stukken zijn overgelegd en dat het zinledig is om dezelfde informatie nogmaals op te vragen. De gevraagde stukken zijn niet ingediend.
5. In de brief van 29 juni 2021 heeft de griffier van de rechtbank aangegeven dat de redenen om de gevraagde stukken niet in te dienen vooralsnog onvoldoende worden geacht om een ander standpunt in te nemen ten aanzien van de noodzaak om deze stukken te overleggen. De redenen hiervoor zijn reeds genoemd in de brief van 21 juni 2021. Dat betekent dat het verzoek om vrijstelling van betalen van griffierecht vooralsnog zal worden afgewezen. Verzoekster is nog één week na verzending van de brief van 29 juni 2021 de tijd gegeven om het griffierecht te voldoen. Daarbij is vermeld dat het niet of niet op tijd betalen van het griffierecht er toe kan leiden dat voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk kan verklaren.
De brief van 29 juni 2021 is aangetekend aan verzoekster verzonden en op 30 juni 2021 om 13.44 uur bezorgd. Hierbij is ook getekend voor ontvangst.
6. Vast staat dat het griffierecht voor de voorlopige voorziening niet binnen de in de brief van 29 juni 2021 vermelde termijn is voldaan. Er is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verzoekster redelijkerwijs kan worden geacht niet in verzuim te zijn geweest. De voorzieningenrechter onderschrijft het (voorlopige) standpunt van de griffier over het verzoek om vrijstelling van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht zoals weergegeven in de brieven van 29 en 21 juni 2021. Dit betekent dat de voorzieningenrechter het noodzakelijk acht dat de in de brief van 21 juni 2021 vermelde stukken worden overgelegd om te kunnen beoordelen of (ook) in deze procedure het beroep van verzoekster op betalingsonmacht kan worden gehonoreerd. De stelling van verzoekster dat overleggen van de gevraagde stukken niet nodig is omdat in een voorgaande procedure reeds stukken zijn overgelegd en de situatie niet is veranderd, volgt de voorzieningenrechter niet. Nog daargelaten dat de voorzieningenrechter niet beschikt over de stukken waar verzoekster naar verwijst, heeft de griffier niet alleen om stukken van de inmiddels ontbonden rechtspersoon gevraagd, maar ook naar financiële gegevens van de bestuurders van deze rechtspersoon. Dat (ook) hierin geen wijziging heeft plaatsgevonden is niet aannemelijk geworden. Nu de gevraagde stukken niet zijn overgelegd, kan het beroep op betalingsonmacht niet worden toegewezen en heeft de griffier terecht verzocht het griffierecht te betalen.
7. Gelet hierop is het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 12 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Wettelijk kader

Artikel 8:41, vierde lid, van de Awb luidt als volgt:
De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
Artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb luidt als volgt:
Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
Artikel 8:41, zesde lid, van de Awb luidt als volgt:
Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
Artikel 8:82, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
Van de verzoeker wordt door de griffier een griffierecht geheven.
Artikel 8:82, derde lid, van de Awb luidt als volgt:
Artikel 8:41, derde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de termijn voor de bijschrijving of storting van het griffierecht twee weken bedraagt. De voorzieningenrechter kan een kortere termijn stellen.