4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Feitelijke gedragingen en omstandigheden
Uit de verklaringen van verdachte en diverse getuigenverklaringen is voldoende vast komen te staan dat verdachte korte tijd voorafgaand aan het ongeval, komend uit de richting van de Boulevard bij verkeerslichten achter een soortgelijke snelle witte Volkswagen Golf is komen te staan om linksaf de Burgemeester van Woelderenlaan op te rijden. Vervolgens is verdachte achter die andere witte Volkswagen Golf aan de Burgemeester van Woelderenlaan af gereden, zijn beide auto’s aan het einde van die laan, nog steeds achter elkaar aanrijdend, een rotonde geheel rondgereden om weer terug te rijden over hetzelfde traject, waarbij verdachte op enig moment die andere Volkswagen Golf heeft ingehaald. Direct na de inhaalmanoeuvre zag verdachte de rolstoelfiets van mevrouw [Slachtoffer 1] bij een fietsoversteekplaats de weg oprijden. Hij heeft toen uit alle macht geremd om een ongeval te voorkomen.
Straatrace
Uit de diverse getuigenverklaringen, van getuigen die zich op uiteenlopende locaties langs het door de beide witte Volkswagen Golfjes afgelegde traject bevonden, alsmede het verkeersongevallenonderzoek blijkt dat verdachte en de bestuurder van de andere witte Volkswagen Golf op een relatief lang traject op de Burgemeester van Woelderenlaan in Vlissingen achter elkaar hebben gereden. Ze reden dicht achter elkaar, getuigen spreken hierbij over bumper aan bumper. Beide auto’s reden met zeer hoge snelheid, daarbij raakte tenminste één van de auto’s met de onderzijde een verkeersdrempel, hetgeen voor de betreffende bestuurder kennelijk geen reden was om zijn snelheid te matigen. Ze reden zeer veel harder dan de maximaal toegestane snelheid. Beide auto’s zijn na de rotonde teruggekeerd op dezelfde weg, waarna op nog hogere snelheid een inhaalmanoeuvre plaatsvond. Door de combinatie van deze gedragingen is de rechtbank van oordeel dat verdachte en de andere bestuurder competitief rijgedrag toonden en dat er dus naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake was van een straatrace.
Snelheid
Uit de Data Event Recorder uit de Volkswagen Golf van verdachte is gebleken dat verdachte 6,5 seconde voordat de auto volledig tot stilstand kwam met een snelheid reed van 165 km/u. Het gaspedaal was daarbij voor 100% ingeduwd. Een halve seconde later reed verdachte 168 km/u. 4 seconden voor volledige stilstand werd het rempedaal ingeduwd en trad de ABS in werking. 1,5 seconde voor stilstand raakte de auto de rolstoelfiets van mevrouw [Slachtoffer 1] . De snelheid van de auto was toen 77 km/u. Een halve seconde later raakte de auto de Fiat Punto van de heer [Slachtoffer 2] . De auto had toen een snelheid van 49 km/u. Een seconde later kwam de Volkswagen Golf tot volledige stilstand.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de snelheden zoals ze geregistreerd zijn door de Data Event Recorder en stelt daarbij vast dat verdachte op enig moment, na correctie, tijdens de straatrace en vlak voor de aanrijding met mevrouw [Slachtoffer 1] en de heer [Slachtoffer 2] , met een snelheid van 166 km/u heeft gereden.
Weeromstandigheden
Ten tijde van het ongeval was het zonnig en droog weer.
Verkeersomstandigheden
De Burgemeester van Woelderenlaan is een lange weg waar een maximum snelheid geldt van 50 km/u. De weg bevindt zich binnen de bebouwde kom. Uit getuigenverklaringen blijkt dat er wel vaker hard wordt gereden en dat het een rustige weg betreft. Ter hoogte van de kruising met de Paauwenburgweg zijn twee oversteekplaatsen waarbij overstekend verkeer geen voorrang heeft. Verdachte heeft aangegeven dat hij wist dat de maximum snelheid 50 km/u betrof en dat hij bekend was met de weg. Uit onderzoek is gebleken dat het uitzicht voor de betreffende bestuurders door de wegsituatie en/of de inrichting van de weg niet belemmerd werd door vaste obstakels.
Onder invloed
Verdachte heeft verklaard dat hij voor het ongeval dagelijks een joint rookte. Ook op de dag van het ongeval heeft hij om 12:00 uur ’s middags een joint gerookt. Verdachte heeft op zitting verklaard dat het drugsgebruik zijn gedrag beïnvloedde, dat hij er een ander mens van werd, en dat hij er daarom mee wilde stoppen. Hij had ook al eerder geprobeerd te stoppen. Na het ongeval is er een speekseltest bij verdachte afgenomen en hij testte positief op THC, de werkzame stof van cannabis. Een bloedtest heeft verdachte meermalen geweigerd. Op de zitting verklaarde verdachte dat hij denkt dat het blowen met het ongeval te maken heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat verdachte ten tijde van het ongeval in elk geval in enige mate onder invloed van cannabis was.
Doodslag
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of sprake is van wettig en overtuigend bewijs voor doodslag. Voor doodslag is vereist dat sprake is geweest van opzet op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken dat verdachte de intentie heeft gehad, het volle opzet, om mevrouw [Slachtoffer 1] van het leven te beroven. Van opzet op de dood van het slachtoffer kan echter ook sprake zijn als men zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer komt te overlijden (voorwaardelijk opzet). Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voorwaardelijk opzet aanwezig, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat een verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan die aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij een verdachte aanwezig is, dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte veel te hard heeft gereden op de Burgemeester van Woelderenlaan. De kans dat er iemand zou komen te overlijden acht de rechtbank aanmerkelijk gezien deze snelheid, het tijdstip waarop werd gereden, de locatie, namelijk vlakbij twee oversteekplaatsen, en de keuze van verdachte om vlak voor deze oversteekplaatsen in te gaan halen.
Daaruit volgt echter niet dat verdachte die aanmerkelijke kans ook willens en wetens heeft aanvaard. Zodra verdachte de rolstoelfiets van mevrouw [Slachtoffer 1] opmerkte, is hij gelijk op de rem gaan staan en heeft hij nog geprobeerd om uit te wijken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet – ook niet in voorwaardelijke zin – heeft gehad op de dood van mevrouw [Slachtoffer 1] . De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de onder feit 1 primair ten laste gelegde doodslag.
Artikel 6 WVW 1994
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat hij schuld heeft aan het veroorzaken van een verkeersongeval met de dood tot gevolg, zoals omschreven staat in artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
Schuld in het kader van de Wegenverkeerswet houdt in dat voor strafbaarheid minimaal sprake moet zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen. Wanneer sprake is van gedragingen met een hogere graad van verwijtbaarheid, kan dit worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer ernstige gevallen als roekeloos rijgedrag.
Voor de beoordeling of sprake is van schuld moet de vraag worden gesteld of het gedrag van verdachte substantieel afwijkt van het gedrag van een voorzichtig verkeersdeelnemer.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke gedragingen van verdachte, zoals uiteen gezet in de bewijsmiddelen, door hun aard en de ernst van de overige omstandigheden van het geval, de conclusie rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Naar het oordeel van de rechtbank past het hierboven omschreven rijgedrag in het geheel niet bij een voorzichtig verkeersdeelnemer en wijkt het daar in substantiële mate vanaf. De vraag is of deze schuld is aan te merken als roekeloosheid.
Roekeloosheid
Van roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 in samenhang met artikel 175, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Of sprake is van roekeloosheid in deze zin zal afhangen van de specifieke omstandigheden van het geval. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moet daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, als zwaarste vorm van schuld, grenzend aan opzet, bepaaldelijk eisen worden gesteld. Uit de jurisprudentie valt af te leiden dat slechts zelden roekeloosheid kon worden aangenomen. Met de komst van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 per 1 januari 2020 is echter door de wetgever bepaald dat bepaalde verkeersgedragingen verboden zijn omdat zij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel kunnen veroorzaken. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een aantal van de in dit artikel genoemde gedragingen, te weten gevaarlijk inhalen, inhalen voor of op een voetgangersoversteekplaats, overschrijden van de krachtens de wet vastgestelde maximumsnelheid en zeer dicht achter een ander voertuig rijden. Er was sprake van een straatrace. Bovendien neemt de rechtbank – zoals hiervoor overwogen – mede in aanmerking dat verdachte in enige mate onder invloed van cannabis was.
De rechtbank is van oordeel dat het samenstel van deze gedragingen van verdachte in de gegeven omstandigheden buitengewoon onvoorzichtig was waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen doordat het overige verkeer volstrekt niet bedacht is op dergelijke gedragingen. Deze gedragingen verhogen dan ook de risico’s.
Verdachte was zich er van bewust dat hij (veel) harder reed dan was toegestaan en was bekend met de verkeerssituatie ter plaatse. Desondanks heeft hij er voor gekozen om met deze veel te hoge snelheid vlak voor twee oversteekplaatsen een inhaalmanoeuvre uit te voeren op een tijdstip waarop diverse mensen op straat waren en ook deelnamen aan het verkeer. Uit dit zeer gevaarzettende en asociale rijgedrag blijkt dat de veiligheid van andere weggebruikers verdachte op dat moment onverschillig liet. Naar het oordeel van de rechtbank overstijgt het samenstel van gedragingen van verdachte in de gegeven context als vermeld dan ook de kwalificatie ‘zeer hoge mate van schuld’ en is sprake van de aan opzet grenzende mate van schuld, zijnde roekeloosheid in de zin van de wet.
Het risico dat verdachte heeft genomen heeft geleid tot twee aanrijdingen en het lichamelijk letsel van de heer [Slachtoffer 2] en de dood van mevrouw [Slachtoffer 1] . Daarmee is aan het vereiste van de dubbele causaliteit voldaan.
Medeplegen
Zoals hierboven reeds is overwogen, heeft verdachte samen met de bestuurder van de andere witte Volkswagen Golf een straatrace gehouden. In het straatracen ligt naar het oordeel van de rechtbank vanwege de competitieve dynamiek al een nauwe en bewuste samenwerking besloten, zodat sprake is van medeplegen.
Verdachte wordt vrijgesproken van het niet, althans in onvoldoende mate onder controle hebben van zijn voertuig en het in de slip geraken. De rechtbank acht hiervoor onvoldoende bewijsmiddelen in het dossier aanwezig.
Feit 2
Verdachte heeft verklaard dat hij op 10 juni 2020 een joint had gerookt omstreeks 12:00 uur ‘s middags. Het ongeval vond plaats omstreeks 17:30 uur. Nadat het ongeval plaatsvond is bij verdachte een speekseltest afgenomen. De uitslag was positief op THC, de werkzame stof in cannabis. Verdachte heeft vervolgens tot drie maal toe geweigerd aan een bloedproef mee te werken. Dit levert een vermoeden op van rijden onder invloed, zoals bedoeld in artikel 8 van de WVW 1994. De rechtbank is van oordeel dat verdachte ten tijde van het ongeval wel onder invloed van cannabis was, maar dat niet is komen vast te staan dat daarbij de bij artikel 8 WVW 1994 behorende grenswaarde was overschreden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 2.