4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 24 juni 2020, omstreeks 06:07 uur, reed verdachte als bestuurder van een bestelauto, Volkswagen Crafter, over de voor het openbaar verkeer openstaande weg de Taxandriaweg-West te Waalwijk, gaande in de richting van de Taxandriaweg. De Taxandriaweg-West betreft een voorrangsweg binnen de bebouwde kom, waar een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur geldt. De rijbaan van de Taxandriaweg-West is verdeeld in twee rijstroken, bestemd voor het verkeer komende uit beide richtingen. Parallel aan de Taxandriaweg-West ligt het (verplicht) fietspad dat de verbinding vormt tussen de Taxandriaweg-West en de Taxandriabrug. Ter hoogte van het kruispunt van de Taxandriaweg-West met de Kruisstraat zijn twee oversteekvoorzieningen gelegen waar bestuurders van fietsen en snor(brom)fietsen de Taxandriaweg-West kunnen oversteken. Bij deze oversteekvoorzieningen zijn de rijbanen gescheiden door een verhoogde rijbaanscheiding en zijn B1-verkeersborden (
voorrang verlenen) en haaientanden op het wegdek geplaatst om aan te geven dat (brom)fietsers een voorrangsweg naderen en voorrang moeten geven.
Omstreeks 06:07 uur stak het slachtoffer, [slachtoffer] , als bestuurder van een fiets, komende van de Taxandriabrug en gaande in de richting van de Kruisstraat, de rijbaan van de Taxandriaweg-West over bij de oostelijke oversteekplaats voor (brom)fietsers. Vervolgens kwam het slachtoffer in botsing met de bestelauto van verdachte. Vier dagen na het ongeval is het slachtoffer [slachtoffer] overleden aan neurologisch trauma.
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval, en zo ja, in welke mate.
Om tot schuld in de zin van artikel 6 van de WVW te komen, is vereist dat het rijgedrag van verdachte roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam was. Daarvoor moet beoordeeld worden of er sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld zoals bedoeld in artikel 6 WVW. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Vaste rechtspraak is dat de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag geen factor is bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij ter plaatse goed bekend is, op de hoogte is van het kruispunt met de Kruisstraat waar (brom)fietsers kunnen oversteken en dit punt als “gevaarlijk” ervaart. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij vanaf de rotonde richting het centrum van Waalwijk kwam gereden met een snelheid van ongeveer 40 à 45 kilometer per uur en dat hij – al rijdende over de Taxandriaweg-West – links iets voor zich een fietser heeft zien rijden op het fietspad dat parallel loopt aan de Taxandriaweg-West. Uit de camerabeelden in het dossier blijkt dat de fietser een voorsprong van 7 seconden had ten opzichte van verdachte. Verdachte heeft verder verklaard dat hij daarna niet gezien heeft dat deze fietser de rijbaan overstak tot het moment dat hij de kruising op reed en de fietser in een flits zag voordat deze op de motorkap van de bestelauto van verdachte terecht kwam.
Uit onderzoek naar de tachograaf uit het voertuig van verdachte is een snelheid van rond de 69 kilometer per uur gebleken op het moment van de aanrijding. Gelet op het feit dat de kalibratiedatum van de tachograaf, volgens het keuringsrapport 7 september 2011 betrof, zijn er vergelijkende remproeven uitgevoerd met een datalogger van het type Mov1log om eventuele afwijkingen in de geregistreerde gegevens te kunnen vaststellen. Uit dit onderzoek is gebleken dat de door de tachograaf en de Mov1log geregistreerde snelheden nagenoeg overeen kwamen. Doordat er sprake was van zeer geringe afwijkingen, stelt de rechtbank vast dat de snelheid van het voertuig van verdachte weliswaar mogelijk niet exact 69 kilometer per uur bedroeg ten tijde van het ongeval, maar wel beduidend hoger was dan de toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur.
Gelet op het bovenstaande heeft verdachte de ter plaatse geldende maximaal toegestane snelheid van 50 kilometer per uur flink overschreden. Verdachte heeft daarbij geen of onvoldoende acht geslagen op de (brom)fietsersoversteekplaats die hij naderde. Gelet op de omstandigheid dat verdachte ter plaatse goed bekend is en ook op de hoogte was van de aanwezige (brom)fietsoversteekplaatsen, had verdachte reeds daarom extra bedacht moeten zijn op de (mogelijke) aanwezigheid van kwetsbare verkeersdeelnemers. Zeker nu verdachte kort voordat hij dit oversteekpunt naderde zelfs op het fietspad een fietser heeft zien rijden in de richting van deze kruising. Hij heeft er niet op gelet waar de fietser was gebleven toen hij de, door hem zelf als gevaarlijk ervaren, oversteekplaats naderde. Verdachte heeft zijn snelheid en rijgedrag onvoldoende aangepast en zich daarmee de mogelijkheid ontnomen om zijn voertuig, in geval van een zich plotseling voordoende gevaarsituatie, tijdig tot stilstand te brengen. Ook heeft hij hierdoor het slachtoffer de mogelijkheid ontnomen de snelheid van verdachte goed te kunnen inschatten en op basis daarvan goede verkeersbeslissingen te nemen, zoals in dit geval de beslissing van het slachtoffer om de voorrangsweg waarop verdachte reed nog voor de auto van verdachte over te steken. Dat verdachte het slachtoffer vóór de botsing in het geheel niet heeft zien oversteken kan naar het oordeel van de rechtbank (mede) worden verklaard doordat verdachte langere tijd onvoldoende oplettend is geweest op overige verkeersdeelnemers om hem heen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte hierdoor heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die van hem als bestuurder van een voertuig mocht worden verwacht. Hij heeft immers meerdere op zichzelf staande verkeersovertredingen begaan (rijden met een te hoge snelheid en onvoldoende opletten/kijken). Niet alleen het feit dat meerdere verkeersovertredingen zijn begaan, maar met name de combinatie hiervan direct voorafgaand aan het naderen van een kruising met verschillende kruisende verkeersstromen – die verdachte zelf als gevaarlijk bestempelde – moet worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte bij voldoende mate van voorzichtigheid de overstekende fietser had kunnen en moeten blijven zien. Bovendien was hij dan mogelijk in staat geweest tijdig te anticiperen door te remmen of desnoods op het laatste moment uit te wijken. Een zodanige mate van onvoorzichtigheid brengt onder de gegeven omstandigheden mee dat sprake is geweest van verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag aan de zijde van verdachte.
Er zijn overigens geen andere omstandigheden gebleken die van invloed waren op dit ongeval, voor wat betreft verdachte, de bestelbus van verdachte, de fiets van het slachtoffer, de weg of anderszins.
Uit de verkeersongevallenanalyse komt naar voren dat het ongeval mede is ontstaan ten gevolge van het feit dat het slachtoffer geen voorrang verleende aan verdachte, waar hij dat wel had moeten doen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat deze medeschuld van het slachtoffer niet dermate van invloed is dat daarmee de schuld van verdachte aan het ontstaan van het ongeval wordt opgeheven. Verdachte reed weliswaar op een voorrangsweg, maar van verdachte mocht, als bestuurder van een voertuig, worden verwacht, dat hij vóórdat hij de kruising van de Taxandriaweg-West met de Kruisstraat en de aldaar gelegen oversteekplaatsen naderde, zich ervan had vergewist dat hij dat zonder gevaar of hinder voor andere weggebruikers kon doen, temeer nu hij het slachtoffer kort daarvoor had zien fietsen en hij bekend was met de plaatselijke verkeerssituatie. En de hogere snelheid die verdachte reed, heeft mogelijk de beoordeling door het slachtoffer, of hij nog kon oversteken, beïnvloed.
De rechtbank acht dan ook de gedragingen van verdachte zodanig verwijtbaar dat aan de mate van schuld die nodig is voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW is voldaan.