ECLI:NL:RBZWB:2021:3536

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
02-259121-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijk slachtoffer door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag

Op 24 juni 2020 vond er een verkeersongeval plaats op de Taxandriaweg-West te Waalwijk, waarbij de verdachte, bestuurder van een bestelauto, een fietser aanreed. De verdachte reed met een snelheid van 69 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 50 kilometer per uur was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden, wat leidde tot de dood van de fietser, die vier dagen na het ongeval overleed aan de gevolgen van het opgelopen letsel. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet voldoende had gelet op de verkeerssituatie, ondanks dat hij bekend was met het gevaarlijke kruispunt. De officier van justitie had de verdachte aangeklaagd op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, en de rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het veroorzaken van het ongeval door zijn rijgedrag. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uur op, evenals een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 18 maanden. De benadeelde partijen vorderden schadevergoeding, maar de rechtbank verklaarde hen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, omdat de schade al door de verzekering was vergoed of omdat het niet duidelijk was of de verzekering de schade had vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/259121-20
vonnis van de meervoudige kamer van 13 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] ,
raadsman mr. G.H. Kroon, advocaat te Leerdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 juni 2021, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] om het leven is gekomen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde. Verdachte is met een hogere snelheid dan de toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur een gevaarlijk kruispunt, met onder andere oversteekplaatsen voor fietsers, genaderd. Gelet op de indeling van de weg, zou de fietser al langere tijd zichtbaar geweest moeten zijn voor verdachte en toch heeft verdachte hem niet gezien. Volgens de officier van justitie getuigt dit van een langere tijd van onoplettendheid bij verdachte. Met betrekking tot de mate van schuld, zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), stelt de officier van justitie dat de gedragingen van verdachte in de gegeven omstandigheden kunnen worden aangemerkt als aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt primair om verdachte vrij te spreken van overtreding van artikel
6 WVW, nu niet kan worden bewezen dat verdachte zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig bewijs bevat om vast te kunnen stellen dat verdachte 69 kilometer per uur reed op het moment van de aanrijding. De verdediging is van mening dat er vraagtekens geplaatst kunnen worden bij hetgeen de tachograaf uit het voertuig van verdachte heeft geregistreerd. Deze tachograaf was immers niet aangesloten, werd niet gebruikt door verdachte en had als kalibratiedatum 7 september 2011. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat – ook al zou er sprake zijn geweest van een overschrijding van de maximum snelheid – dit op zich onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat verdachte schuld in de zin van artikel 6 WVW aan het ongeval heeft gehad. Het plots oversteken met de fiets op de voorrangsweg waarop verdachte reed en het niet voorrang geven aan verdachte, heeft volgens de verdediging, in ieder geval mede, geleid tot het noodlottige ongeval.
Ten aanzien van het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 24 juni 2020, omstreeks 06:07 uur, reed verdachte als bestuurder van een bestelauto, Volkswagen Crafter, over de voor het openbaar verkeer openstaande weg de Taxandriaweg-West te Waalwijk, gaande in de richting van de Taxandriaweg. De Taxandriaweg-West betreft een voorrangsweg binnen de bebouwde kom, waar een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur geldt. De rijbaan van de Taxandriaweg-West is verdeeld in twee rijstroken, bestemd voor het verkeer komende uit beide richtingen. Parallel aan de Taxandriaweg-West ligt het (verplicht) fietspad dat de verbinding vormt tussen de Taxandriaweg-West en de Taxandriabrug. Ter hoogte van het kruispunt van de Taxandriaweg-West met de Kruisstraat zijn twee oversteekvoorzieningen gelegen waar bestuurders van fietsen en snor(brom)fietsen de Taxandriaweg-West kunnen oversteken. Bij deze oversteekvoorzieningen zijn de rijbanen gescheiden door een verhoogde rijbaanscheiding en zijn B1-verkeersborden (
voorrang verlenen) en haaientanden op het wegdek geplaatst om aan te geven dat (brom)fietsers een voorrangsweg naderen en voorrang moeten geven.
Omstreeks 06:07 uur stak het slachtoffer, [slachtoffer] , als bestuurder van een fiets, komende van de Taxandriabrug en gaande in de richting van de Kruisstraat, de rijbaan van de Taxandriaweg-West over bij de oostelijke oversteekplaats voor (brom)fietsers. Vervolgens kwam het slachtoffer in botsing met de bestelauto van verdachte. Vier dagen na het ongeval is het slachtoffer [slachtoffer] overleden aan neurologisch trauma.
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte door zijn gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval, en zo ja, in welke mate.
Om tot schuld in de zin van artikel 6 van de WVW te komen, is vereist dat het rijgedrag van verdachte roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam was. Daarvoor moet beoordeeld worden of er sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld zoals bedoeld in artikel 6 WVW. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Vaste rechtspraak is dat de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag geen factor is bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij ter plaatse goed bekend is, op de hoogte is van het kruispunt met de Kruisstraat waar (brom)fietsers kunnen oversteken en dit punt als “gevaarlijk” ervaart. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij vanaf de rotonde richting het centrum van Waalwijk kwam gereden met een snelheid van ongeveer 40 à 45 kilometer per uur en dat hij – al rijdende over de Taxandriaweg-West – links iets voor zich een fietser heeft zien rijden op het fietspad dat parallel loopt aan de Taxandriaweg-West. Uit de camerabeelden in het dossier blijkt dat de fietser een voorsprong van 7 seconden had ten opzichte van verdachte. Verdachte heeft verder verklaard dat hij daarna niet gezien heeft dat deze fietser de rijbaan overstak tot het moment dat hij de kruising op reed en de fietser in een flits zag voordat deze op de motorkap van de bestelauto van verdachte terecht kwam.
Uit onderzoek naar de tachograaf uit het voertuig van verdachte is een snelheid van rond de 69 kilometer per uur gebleken op het moment van de aanrijding. Gelet op het feit dat de kalibratiedatum van de tachograaf, volgens het keuringsrapport 7 september 2011 betrof, zijn er vergelijkende remproeven uitgevoerd met een datalogger van het type Mov1log om eventuele afwijkingen in de geregistreerde gegevens te kunnen vaststellen. Uit dit onderzoek is gebleken dat de door de tachograaf en de Mov1log geregistreerde snelheden nagenoeg overeen kwamen. Doordat er sprake was van zeer geringe afwijkingen, stelt de rechtbank vast dat de snelheid van het voertuig van verdachte weliswaar mogelijk niet exact 69 kilometer per uur bedroeg ten tijde van het ongeval, maar wel beduidend hoger was dan de toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur.
Gelet op het bovenstaande heeft verdachte de ter plaatse geldende maximaal toegestane snelheid van 50 kilometer per uur flink overschreden. Verdachte heeft daarbij geen of onvoldoende acht geslagen op de (brom)fietsersoversteekplaats die hij naderde. Gelet op de omstandigheid dat verdachte ter plaatse goed bekend is en ook op de hoogte was van de aanwezige (brom)fietsoversteekplaatsen, had verdachte reeds daarom extra bedacht moeten zijn op de (mogelijke) aanwezigheid van kwetsbare verkeersdeelnemers. Zeker nu verdachte kort voordat hij dit oversteekpunt naderde zelfs op het fietspad een fietser heeft zien rijden in de richting van deze kruising. Hij heeft er niet op gelet waar de fietser was gebleven toen hij de, door hem zelf als gevaarlijk ervaren, oversteekplaats naderde. Verdachte heeft zijn snelheid en rijgedrag onvoldoende aangepast en zich daarmee de mogelijkheid ontnomen om zijn voertuig, in geval van een zich plotseling voordoende gevaarsituatie, tijdig tot stilstand te brengen. Ook heeft hij hierdoor het slachtoffer de mogelijkheid ontnomen de snelheid van verdachte goed te kunnen inschatten en op basis daarvan goede verkeersbeslissingen te nemen, zoals in dit geval de beslissing van het slachtoffer om de voorrangsweg waarop verdachte reed nog voor de auto van verdachte over te steken. Dat verdachte het slachtoffer vóór de botsing in het geheel niet heeft zien oversteken kan naar het oordeel van de rechtbank (mede) worden verklaard doordat verdachte langere tijd onvoldoende oplettend is geweest op overige verkeersdeelnemers om hem heen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte hierdoor heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die van hem als bestuurder van een voertuig mocht worden verwacht. Hij heeft immers meerdere op zichzelf staande verkeersovertredingen begaan (rijden met een te hoge snelheid en onvoldoende opletten/kijken). Niet alleen het feit dat meerdere verkeersovertredingen zijn begaan, maar met name de combinatie hiervan direct voorafgaand aan het naderen van een kruising met verschillende kruisende verkeersstromen – die verdachte zelf als gevaarlijk bestempelde – moet worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte bij voldoende mate van voorzichtigheid de overstekende fietser had kunnen en moeten blijven zien. Bovendien was hij dan mogelijk in staat geweest tijdig te anticiperen door te remmen of desnoods op het laatste moment uit te wijken. Een zodanige mate van onvoorzichtigheid brengt onder de gegeven omstandigheden mee dat sprake is geweest van verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag aan de zijde van verdachte.
Er zijn overigens geen andere omstandigheden gebleken die van invloed waren op dit ongeval, voor wat betreft verdachte, de bestelbus van verdachte, de fiets van het slachtoffer, de weg of anderszins.
Uit de verkeersongevallenanalyse komt naar voren dat het ongeval mede is ontstaan ten gevolge van het feit dat het slachtoffer geen voorrang verleende aan verdachte, waar hij dat wel had moeten doen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat deze medeschuld van het slachtoffer niet dermate van invloed is dat daarmee de schuld van verdachte aan het ontstaan van het ongeval wordt opgeheven. Verdachte reed weliswaar op een voorrangsweg, maar van verdachte mocht, als bestuurder van een voertuig, worden verwacht, dat hij vóórdat hij de kruising van de Taxandriaweg-West met de Kruisstraat en de aldaar gelegen oversteekplaatsen naderde, zich ervan had vergewist dat hij dat zonder gevaar of hinder voor andere weggebruikers kon doen, temeer nu hij het slachtoffer kort daarvoor had zien fietsen en hij bekend was met de plaatselijke verkeerssituatie. En de hogere snelheid die verdachte reed, heeft mogelijk de beoordeling door het slachtoffer, of hij nog kon oversteken, beïnvloed.
De rechtbank acht dan ook de gedragingen van verdachte zodanig verwijtbaar dat aan de mate van schuld die nodig is voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW is voldaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 24 juni 2020 te Waalwijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Taxandriaweg-West, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden met een snelheid die hoger
lag dan de ter plaatse wettelijk toeg
estane maximumsnelheid, en zonder er zich voldoende van te vergewissen dat het voor hem, verdachte, gelegen wegdek vrij was te blijven rijden, en zijn, verdachtes, motorrijtuig niet tot stilstand te brengen waarover verdachte de weg kon overzien en deze vrij was, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uur en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich als bestuurder van een bestelauto schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval op de Taxandriaweg-West, een weg die hij goed kende doordat hij daar dagelijks reed en waarvan hij wist dat hij een gevaarlijk kruispunt naderde. Hij benaderde dit kruispunt immers met een flink te hoge snelheid, zonder zich er voldoende van te hebben vergewist dat de fietser die hij kort daarvoor nog had zien rijden op het fietspad – en die nergens anders heen kon zonder de Taxandriaweg-West over te steken – was gestopt om hem voorrang te verlenen. Hierdoor is verdachte in botsing gekomen met de fietser [slachtoffer] , die als gevolg van dit verkeersongeval vier dagen later aan het opgelopen neurologisch letsel is overleden.
Door op deze wijze aan het verkeer deel te nemen heeft verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen en zich op dat moment weinig alert getoond tegenover de veiligheid van andere verkeersdeelnemers. Verdachte had het ongeluk kunnen en moeten voorkomen door zich te houden aan de toegestane maximum snelheid en zich voldoende te vergewissen van de aanwezigheid van andere verkeersdeelnemers op de weg.
Bij deelname aan het verkeer kunnen relatief kleine verkeersfouten soms grote en onherstelbare gevolgen hebben. Verdachte heeft de gevolgen van zijn handelen uiteraard niet gewild. Feit is echter wel dat (mede) door de verkeersfouten van verdachte een ander is overleden. Dit leed is voor de nabestaanden zeer ingrijpend en onherstelbaar. Ter zitting heeft de moeder van het slachtoffer treffend verwoord wat dit onbeschrijflijke verlies voor haar en de familie betekent.
De rechtbank realiseert zich dat het in deze zaak onmogelijk is om een straf op te leggen die volledig tegemoetkomt aan de belangen of behoeften van alle betrokkenen. Voor de ouders en de overige nabestaanden van het slachtoffer zal geen enkele straf het immense verdriet over het verlies van [slachtoffer] weg kunnen nemen. De rechtbank dient echter een straf op te leggen die past bij het verwijt dat verdachte wordt gemaakt. Het gedrag wordt bestraft.
Ter zitting is de rechtbank gebleken dat het ongeval ook veel impact heeft gehad op verdachte en dat het hem enorm heeft aangegrepen en nog emotioneert. Ook voor verdachte geldt dat hij die last met zich mee zal moeten dragen. Verdachte heeft zijn medeleven en spijt ook aan de nabestaanden betuigd, hetgeen de rechtbank oprecht overkwam. Voorts hebben zowel verdachte als de nabestaanden aangegeven dat zij het mediationtraject dat zij samen hebben doorlopen op prijs hebben gesteld.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte slaat de rechtbank acht op het strafblad van verdachte van 25 mei 2021. Hieruit kan worden afgeleid dat verdachte weliswaar jaren geleden eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, maar niet voor overtredingen van de WVW. Ter terechtzitting is de rechtbank wel gebleken dat verdachte in het verleden meerdere boetes opgelegd heeft gekregen voor snelheidsovertredingen.
De rechtbank houdt voorts rekening met de landelijke oriëntatiepunten van straftoemeting die de rechtbanken hanteren. Op grond van deze oriëntatiepunten kan voor een overtreding van artikel 6 WVW, waarbij een slachtoffer is komen te overlijden en waarbij sprake is van een aanmerkelijke mate van schuld, een taakstraf van 240 uren en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor één jaar worden opgelegd. Gelet op de omstandigheid dat verdachte een eigen bedrijf heeft en geen inkomsten kan genereren zonder rijbewijs en de houding van verdachte, zal de rechtbank een rijontzegging opleggen voor een langere duur dan de oriëntatiepunten, maar dan geheel voorwaardelijk. De rechtbank hoopt hiermee te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst schuldig zal maken aan verkeersovertredingen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 240 uren en een voorwaardelijke rijontzegging om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden met een proeftijd van twee jaar passend en geboden is.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een schadevergoeding van € 1.602,95 aan materiële schade en € 40.000,- aan affectieschade.
Doordat de benadeelde partij heeft laten weten dat de verzekering van verdachte deze schade reeds geheel heeft vergoed, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een schadevergoeding van € 10.000,- aan affectieschade.
Nu de rechtbank niet gebleken is of de verzekering van verdachte deze schade eveneens heeft vergoed en dit niet onmogelijk is, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Deze vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. U.F.B. van Berkel-de Jongh, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 juli 2021.
Mr. Mullers is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.