4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
feit 1
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in de periode van 30 juli 2019 t/m 4 augustus 2019 berichten heeft gestuurd naar aangeefster. Alhoewel niet alle dreigende teksten uit de aangifte bewezen kunnen worden verklaard, is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de context van de andere berichten, bewezen kan worden dat verdachte aangeefster heeft bedreigd met de woorden “ik richt je ten gronde” en “oog om oog tand om tand”, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en aangeefster al langere tijd problemen in hun relatie hadden en dat aangeefster bang was voor verdachte. Onder de genoemde omstandigheden heeft verdachte door het sturen van de berichten voor aangeefster een dermate dreigende situatie gecreëerd, dat de vrees van aangeefster, dat zij het leven zou kunnen verliezen en/of zwaar mishandeld zou kunnen worden, gerechtvaardigd was.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.
feit 2
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte aangeefster op 4 november 2019 met kracht op haar rechterkaak heeft gestompt.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is, of verdachte met die stomp geprobeerd heeft aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, of dat hij haar heeft mishandeld.
Op 4 november 2019 heeft aangeefster zich bij de huisartsenpost gemeld met pijn aan haar kaak. Uit de brief van de huisartsenpost blijkt dat er toen een zwelling van de kaak is geconstateerd en dat aangeefster de kaak kon openen waarbij sprake was van toename van de pijn. Ook is aangegeven dat aangeefster de kaak goed kon sluiten. Het advies was te starten met paracetamol en bij aanhouding van de klachten zich te wenden tot de eigen huisarts. Op 22 november 2019 werd in het ziekenhuis vastgesteld dat aangeefster een gebroken kaak had. Het lijkt waarschijnlijk dat de gebroken kaak is veroorzaakt door de vuistslag op 4 november, maar nu er later die week nog een confrontatie tussen verdachte en aangeefster heeft plaatsgevonden, kan de rechtbank dit niet met voldoende zekerheid vaststellen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat met het eenmalig stompen op een kaak niet zonder meer een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk ontstaat, laat staan dat verdachte die kans zou hebben aanvaard. Gelet hierop zal verdachte van het primair tenlastegelegde feit worden vrijgesproken.
De rechtbank acht, nu in ieder geval is gebleken van pijn en letsel door de stomp op
4 november 2019, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de subsidiair tenlastegelegde mishandeling heeft gepleegd.
feit 3
Op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de gedragsaanwijzing heeft overtreden.
feit 4
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte aangeefster op 9 november 2019 heeft mishandeld door haar meermalen in het gezicht te stompen.
De verdediging heeft een beroep op noodweer gedaan, nu verdachte zich meende te moeten verdedigen omdat hij door aangeefster met een stanleymes in de nek werd gestoken.
De rechtbank verwerpt dit beroep op noodweer. Aangeefster heeft immers verklaard dat zij in de tuin al in haar gezicht werd gestompt door verdachte. Verdachte tilde haar daarna op en droeg haar mee terug de woning in. Omdat aangeefster in paniek was, heeft zij verdachte toen met een stanleymes, dat zij in de gang zag liggen, in de nek gesneden. Daarna gooide verdachte haar op de bank. De rechtbank acht deze verklaring van aangeefster aannemelijk. Het stompen in het gezicht van aangeefster vond op een eerder tijdstip plaats dan verdachte de rechtbank wil doen geloven en was ernstiger dan het enkele afweren met een achterwaartse beweging, waarbij verdachte het gezicht van aangeefster geraakt heeft. Dat het niet bij een enkele afwerende reactie is gebleven, blijkt ook uit de bij de aangifte gevoegde foto’s van aangeefster. Op de foto’s is te zien dat zowel op de rechter- als ook op de linkerzijde van het gezicht van aangeefster blauwe plekken te zien zijn, hetgeen overeenkomt met de verklaring van aangeefster dat verdachte haar met beide tot vuisten gebalde handen in haar gezicht heeft geslagen. De snee in de nek van verdachte die aangeefster verdachte toebracht toen hij haar mee naar binnen droeg, kan naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van aangeefster ondersteunen. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte eerst aangeefster heeft geslagen en dat daarna door haar met het stanleymes is gesneden. Niet blijkt van een noodweer situatie ten tijde van het slaan.
De vraag die de rechtbank ook hier dient te beantwoorden is, of verdachte geprobeerd heeft aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel dat hij haar heeft mishandeld.
Het hiervoor onder feit 2 overwogene ten aanzien van de kaakfractuur geldt eveneens ten aanzien van dit feit. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verdachte door zijn gedragingen niet de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen, laat staan aanvaard, dat aangeefster daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, zodat verdachte van het primair tenlastegelegde feit zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht derhalve de subsidiair tenlastegelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.