In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de belastingrente van € 400 centraal die aan de belanghebbende in rekening is gebracht bij de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2017. De rechtbank heeft op 8 juli 2021 uitspraak gedaan na een zitting op dezelfde dag in Roermond, waar zowel de belanghebbende als de inspecteur van de Belastingdienst aanwezig waren. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de belastingrente, maar de rechtbank oordeelde dat de rente terecht was opgelegd op basis van de wettelijke bepalingen. De belanghebbende stelde dat de belastingrente achterwege moest blijven vanwege de voorgeschiedenis en het feit dat hij zelf had gemeld dat er meer belasting geheven moest worden in Nederland, wat hij als een straf ervoer. De rechtbank verduidelijkte echter dat het hier niet om een boete ging, maar om rente die in rekening was gebracht omdat eerder te weinig belasting was geheven.
De rechtbank overwoog verder dat er geen verwijt te maken viel aan de Nederlandse Belastingdienst en dat de omstandigheden die de belanghebbende aanvoerde, niet relevant waren voor de toepassing van de renteregeling. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarbij werd benadrukt dat de inspecteur terecht belastingrente in rekening had gebracht. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werd medegedeeld dat zij binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.