ECLI:NL:RBZWB:2021:3513

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7448
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrente bij navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2017

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de belastingrente van € 400 centraal die aan de belanghebbende in rekening is gebracht bij de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2017. De rechtbank heeft op 8 juli 2021 uitspraak gedaan na een zitting op dezelfde dag in Roermond, waar zowel de belanghebbende als de inspecteur van de Belastingdienst aanwezig waren. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de belastingrente, maar de rechtbank oordeelde dat de rente terecht was opgelegd op basis van de wettelijke bepalingen. De belanghebbende stelde dat de belastingrente achterwege moest blijven vanwege de voorgeschiedenis en het feit dat hij zelf had gemeld dat er meer belasting geheven moest worden in Nederland, wat hij als een straf ervoer. De rechtbank verduidelijkte echter dat het hier niet om een boete ging, maar om rente die in rekening was gebracht omdat eerder te weinig belasting was geheven.

De rechtbank overwoog verder dat er geen verwijt te maken viel aan de Nederlandse Belastingdienst en dat de omstandigheden die de belanghebbende aanvoerde, niet relevant waren voor de toepassing van de renteregeling. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarbij werd benadrukt dat de inspecteur terecht belastingrente in rekening had gebracht. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werd medegedeeld dat zij binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/7448
uitspraak van 8 juli 2021
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,
en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur op het bezwaar van belanghebbende tegen de belastingrente van € 400 die aan belanghebbende in rekening is gebracht bij de over het jaar 2017 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ( [aanslagnummer] ), berekend over de periode van 1 juli 2018 tot en met 21 februari 2019, met inachtneming van het vijfde lid van artikel 30fc van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2021 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en namens de inspecteur [inspecteur] .
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank direct mondeling uitspraak gedaan. Daarbij is gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen.
1. Beslissing en motivering
1.1.
Deze zaak gaat over de belastingrente van € 400 die in rekening is gebracht bij de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2017. Tussen partijen is niet in geschil dat de belastingrente op basis van de wettelijke bepalingen terecht in rekening is gebracht. Volgens belanghebbende dient de belastingrente op basis van de voorgeschiedenis echter achterwege te blijven.
1.2.
Op basis van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan een juiste wetstoepassing onder omstandigheden achterwege blijven. Hier valt echter geen verwijt te maken aan de Nederlandse Belastingdienst. Belanghebbende erkent dat ook. In zoverre is er daarom geen reden om af te wijken van een juiste wetstoepassing.
1.3.
Het gaat er belanghebbende vooral om dat hij zélf heeft gemeld dat meer belasting in Nederland moet worden geheven vanwege een inmiddels andersluidende standpunt van de Belgische belastingdienst en hij het gevoel heeft daarvoor gestraft te worden doordat hem € 400 in rekening wordt gebracht. Belanghebbende spreekt in dat kader over een boete. De rechtbank begrijpt dat het zo kan voelen, maar er is geen sprake van een boete, maar van rente die in rekening is gebracht omdat eerder te weinig belasting is geheven.
1.4.
Een ander punt van belanghebbende is dat sprake is van onduidelijkheid over het begrip “vaste basis’ op grond waarvan geheven wordt in België. Later is hem duidelijk geworden dat België niet het heffingsrecht had, nadat hij daarover contact gehad met de Belgische belastingdienst. Ook dat zijn geen redenen dat de inspecteur geen belastingrente in rekening mag brengen, omdat die omstandigheden niets te maken hebben met de Nederlandse Belastingdienst. Verder, ook indien een fiscaal begrip onduidelijk is waardoor eerder te weinig is geheven, biedt de renteregeling geen mogelijkheid om op grond daarvan belastingrente achterwege te laten.
1.5.
De rechtbank verklaart daarom het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 8 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.