ECLI:NL:RBZWB:2021:3512

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
02-061221-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van tenlastegelegde woningoverval met bewijswaardering van verklaringen en herkenning door getuigen

Op 12 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van het plegen van een woningoverval. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 28 juni 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging hield in dat de verdachte, al dan niet samen met anderen, een woningoverval had gepleegd. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van de verklaringen van de slachtoffers en getuigen, alsook op camerabeelden van de overval.

De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen, onder andere door herkenning door getuigen en zendmastgegevens. De verdediging betwistte de herkenning en wees op inconsistenties in de verklaringen van getuigen. De rechtbank oordeelde dat de herkenning door de getuigen onvoldoende was om tot een bewezenverklaring te komen. De verklaringen van de slachtoffers waren niet in lijn met de beschrijving van de verdachte, en de camerabeelden waren van slechte kwaliteit, waardoor de herkenning twijfelachtig was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de woningoverval. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade voortvloeide. De rechtbank gelastte ook de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/061221-19
vonnis van de meervoudige kamer van 12 juli 2021
in de strafzaak tegen de minderjarige
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 2001 te [Geboorteplaats]
wonende aan [Adres]
raadsvrouw mr. A.H.J. Raaijmakers, advocaat te Oisterwijk

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 28 juni 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Gaillard, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte, al dan niet samen met anderen, primair een woningoverval heeft gepleegd en subsidiair geprobeerd heeft om een woningoverval te plegen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen de primair tenlastegelegde woningoverval heeft gepleegd. Bij deze woningoverval zijn twee personen de woning met een sleutel binnengegaan, één persoon met een wapen die schreeuwt om de kluis en een andere persoon met een rol duct tape. De daders hebben de huis- en autosleutels uit de woning meegenomen. Na hun vlucht uit de woning heeft een derde persoon, die op de oprit van de woning stond, zich bij hen gevoegd. De officier van justitie baseert zich ten aanzien van de bewezenverklaring op de aangifte van mevrouw [Slachtoffer] , de verklaringen van haar zonen [Naam 1] en [Naam 2] en de camerabeelden die van de daders zijn gemaakt. [Naam 2] heeft op deze camerabeelden verdachte aan zijn kleding, zijn loopje en zijn postuur als één van de daders herkend. [Naam 2] heeft daarnaast verklaard dat hij tegen verdachte heeft verteld over de aanwezigheid van een kluis in hun woning en dat hij een week vóór de overval aan verdachte zijn fiets- en huissleutels heeft moeten afstaan. Mogelijk dat verdachte de huissleutel heeft nagemaakt en met deze sleutel de woning is binnengekomen. De officier van justitie is van mening dat de herkenning van verdachte door [Naam 2] als één van de daders voldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. In dit kader wijst de officier van justitie erop dat verdachte blijkens de verklaringen van getuigen [Naam 3] en [Naam 4] kort voor de overval bij hen op een feestje is geweest, waar hij veel aan het bellen was met anonieme bellers. Bij het verlaten van het feestje zei verdachte dat hij naar Amsterdam of Rotterdam ging. Uit zendmastgegevens is echter gebleken dat verdachte die nacht in Oisterwijk is gebleven. Ook wijst de officier van justitie op de gesprekken die verdachte over zijn telefoon heeft gevoerd nadat de woningoverval bij Opsporing Verzocht was uitgezonden. De telefoon van verdachte is toen getapt en uit deze tapgesprekken is gebleken dat verdachte bij een vriendin en zijn nicht heeft geprobeerd om hem voor de nacht van de overval een alibi te verschaffen. Zijn nicht heeft aanvankelijk tijdens haar verhoor een alibi voor verdachte gecreëerd, maar toen zij geconfronteerd werd met de zendmastgegevens heeft zij haar verklaring bijgesteld, in die zin dat verdachte de betreffende nacht niet bij haar was. Verder wijst de officier van justitie op een aantal tapgesprekken waarin verdachte wordt gevraagd of de politie weet of het Rotterdammers zijn en of iemand is herkend. De telefoon van een onbekend gebleven persoon waarmee verdachte veel contact heeft gehad, straalde kort voor de overval aan op een zendmast in Rotterdam, rond de overval in Oisterwijk en daarna weer in Rotterdam. Deze persoon heeft weer een gesprek gehad met ene [Naam 5] , die hem zegt dat hij in Opsporing Verzocht was en het slim is om zijn baard weg te halen. Tot slot wijst de officier van justitie nog op de MMA melding die naar aanleiding van de uitzending van Opsporing Verzocht is binnengekomen, inhoudende dat de stevige jongeman mogelijk verdachte is. Verdachte blijft echter volhouden dat hij niet betrokken is geweest bij deze overval, ook als hij geconfronteerd wordt met de zendmastgegevens en de inhoud van de tapgesprekken. Hij wil ook niet verklaren bij wie hij in de auto zat toen hij die nacht naar zijn moeder in Rotterdam ging en welke route hij heeft afgelegd. Op deze cruciale punten had van verdachte een verklaring mogen worden verwacht, maar die heeft hij niet gegeven. De verklaring van verdachte wordt door de officier van justitie dan ook als ongeloofwaardig aangemerkt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit en wijst daarbij op het volgende. Verdachte is door mevrouw [Slachtoffer] en [Naam 1] niet als één van de daders herkend, terwijl verdachte lange tijd bevriend is geweest met [Naam 2] en vaak bij hen thuis kwam. Daarbij worden de twee daders door [Naam 1] als iemand anders herkend, in welke herkenning [Naam 1] volgens zijn vader heel resoluut was. Weliswaar heeft [Naam 2] verklaard dat hij verdachte op de camerabeelden als één van de daders heeft herkend, echter over deze herkenning en de verklaring van [Naam 2] is het nodige op te merken. De kleding waaraan [Naam 2] verdachte op de camerabeelden meent te herkennen, is kleding die in 2018 enorm populair was. Daarbij had verdachte de jas van het merk Canada Goose, die de door [Naam 2] als verdachte herkende dader droeg, al lang niet meer en droeg hij die avond blijkens de verklaring van [Naam 3] een jas van het merk Woolrich. Daarnaast was er sprake van een precaire verhouding tussen verdachte en de vader van [Naam 2] , nu verdachte door de vader in de zomer van 2018 (onterecht) van diefstal was beschuldigd. Verder heeft [Naam 2] wisselend verklaard over wanneer hij de camerabeelden voor het eerst heeft gezien en of hij met verdachte over een kluis in de woning heeft gesproken. Ook heeft [Naam 2] wisselend verklaard over het kopiëren van de huissleutel door verdachte. Dit wordt overigens ten stelligste door verdachte ontkend. Ook [Naam 3] heeft verdachte op de beelden als één van de daders herkend. Deze herkenning vond echter plaats bij de [Familienaam] thuis, nadat [Naam 2] en zijn vader zeiden dat zij verdachte als één van de daders herkenden. [Naam 3] heeft hierover later bij de rechter-commissaris verklaard dat hij niet gelijk zag dat verdachte één van de daders was, omdat het moeilijke beelden waren en herkenning dus moeilijk was. Ook stelt de verdediging zich op het standpunt dat de camerabeelden onduidelijk zijn en dat hierop geen gezichten zijn te herkennen. De verdediging hecht daarom meer waarde aan de verklaringen van mevrouw [Slachtoffer] en [Naam 1] , die de twee daders die binnen zijn geweest goed hebben gezien en hen niet als verdachte hebben herkend, dan aan de herkenning van verdachte op de camerabeelden door [Naam 2] en vervolgens door [Naam 3] . De verdediging beseft dat het stom van verdachte is geweest dat hij geprobeerd heeft om zich een alibi te verschaffen. Hij heeft dit gedaan omdat de politie kort na de overval aan twee vrienden naar hem heeft gevraagd, een dag na de overval er al geruchten door Oisterwijk gingen dat verdachte hierbij betrokken zou zijn geweest en hij in het verleden vaker vals is beschuldigd. Ten aanzien van de merkwaardige tapgesprekken merkt de verdediging nog op dat verdachte op dit moment niet meer kan zeggen waar deze gesprekken over gingen. In ieder geval kan niet worden vastgesteld dat deze gesprekken over de onderhavige woningoverval gingen. Al met al is de verdediging dan ook van mening dat verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier het volgende vast. In de nacht van
24 november 2018 zaten mevrouw [Slachtoffer] en haar zoon [Naam 1] op de bank in de woonkamer van hun woning aan [Straatnaam] . Omstreeks 01.25 uur zagen zij dat er twee jongens met gezichtsbedekking in hun woonkamer stonden. Één jongen had een zilverkleurig wapen vast en de andere jongen een rol duct tape. De jongen met het wapen schreeuwde waar de kluis was. Hij pakte mevrouw [Slachtoffer] bij haar handen vast en trok haar van de bank. Mevrouw [Slachtoffer] rukte zich los en begon te schreeuwen. Ook [Naam 1] stond op van de bank. Vervolgens hebben de jongens de woning verlaten. Ze hebben daarbij een autosleutel en een huissleutel meegenomen. Buiten zag mevrouw [Slachtoffer] een derde jongen op de oprit staan. Hij rende samen met de andere twee jongens weg. Op camerabeelden is te zien dat de drie daders voorafgaand en/of na het plegen van het feit contact hebben gehad met nog twee andere jongens.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de woningoverval zoals ten laste is gelegd samen met anderen heeft gepleegd. Verdachte heeft dit ontkend.
Mevrouw [Slachtoffer] heeft op de camerabeelden de persoon aangewezen die het wapen vast had en haar van de bank heeft afgetrokken. Deze persoon op de camerabeelden wordt door haar zoon [Naam 2] herkend als verdachte. Verdachte is enige tijd bevriend geweest met [Naam 2] en kwam regelmatig bij [Naam 2] thuis. Mevrouw [Slachtoffer] en [Naam 1] moeten hem dus (goed) hebben gekend. Zij hebben de jongen met het wapen echter niet als verdachte herkend, dit terwijl mevrouw [Slachtoffer] volgens haar verklaring expres het oogcontact met deze jongen heeft vastgehouden en denkt hem aan zijn ogen te kunnen herkennen en [Naam 1] volgens zijn verklaring een deel van het gezicht van de jongen heeft gezien en zegt deze jongen er zo uit te pikken als hij in een rijtje zou staan. [Naam 1] zag deze dader zelfs voor een ander aan. Daarbij komt dat zij de stem van de jongen met het wapen kennelijk niet hebben herkend als de stem van verdachte; zij hebben daar in ieder geval niets over verklaard. Ook in het door hen gegeven signalement van de dader met het wapen, past verdachte niet. Zij hebben allebei een uitgebreid signalement van deze dader gegeven. Beiden spreken over een jongen met een normaal postuur, terwijl verdachte een fors postuur heeft.
Weliswaar heeft [Naam 3] verdachte ook op de camerabeelden herkend, echter gebleken is dat deze herkenning heeft plaatsgevonden bij de [Familienaam] thuis nadat [Naam 2] en zijn vader zeiden dat zij verdachte als één van de daders herkenden. [Naam 3] heeft hierover later bij de rechter-commissaris verklaard dat hij niet gelijk zag dat verdachte één van de daders was, omdat het moeilijke beelden waren en herkenning dus moeilijk was.
Met de verdediging hecht de rechtbank dan ook meer waarde aan de verklaringen van mevrouw [Slachtoffer] en [Naam 1] dan aan de herkenning door [Naam 2] en [Naam 3] van verdachte als één van de daders op de camerabeelden. Zeker nu deze beelden van zeer slechte kwaliteit zijn. Op basis van het procesdossier kan verder ook niet worden vastgesteld dat verdachte één van de andere daders dan de dader met het wapen is geweest.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de enkele herkenning door [Naam 2] en [Naam 3] van verdachte als één van de daders op de camerabeelden onvoldoende is om te komen tot het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte samen met anderen de tenlastegelegde woningoverval heeft gepleegd.
De omstandigheden dat verdachte geprobeerd heeft om voor zichzelf voor de betreffende nacht een alibi te verschaffen en pas op de zitting heeft verklaard dat hij die nacht naar zijn moeder in Rotterdam is gegaan, terwijl hij niet wil aangeven wie hem naar zijn moeder zou hebben gebracht en zijn telefoon de hele nacht aanstraalde op zendmasten in Oisterwijk, alsmede de in het dossier aanwezige tapgesprekken zijn zeker in het licht van de verdenking opmerkelijk te noemen. Dit maakt -gelet op het hiervoor overwogene- echter niet dat hiermee tot wettig en overtuigend bewijs kan worden gekomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de woningoverval zoals ten laste is gelegd.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [Slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 10.937,91 voor het tenlastegelegde feit.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De overwegingen omtrent het beslag.

6.1
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbende.

7.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair tenlastegelegde feit;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [Slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [Slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten;
STK sleutelbos (omschrijving: G 522133);
1 STK sleutel (omschrijving: G 522135);
1 STK sleutel (omschrijving: G 522137, zilver, merk: Dom);
1 STK telefoonkaart (omschrijving: G 522136);
1 STK GSM (omschrijving: G 522138, rose, merk, Apple);
1 STK sleutel (omschrijving: G 522139).
Dit vonnis is gewezen door mr. Pellikaan, voorzitter, mr. I. de Graaf en mr. Phillips, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. Venekamp, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 juli 2021.