ECLI:NL:RBZWB:2021:3489

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7291
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid van eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het UWV over de beëindiging van haar WIA-uitkering. Eiseres, die als schoonmaakster werkte, had haar uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) beëindigd zien worden per 1 maart 2019. Het UWV had haar een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, maar na bezwaar van haar ex-werkgeefster werd dit besluit herzien. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV, waarin haar arbeidsongeschiktheid op 7,56% werd vastgesteld, wat betekent dat zij geen recht had op een WIA-uitkering.

De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail besproken, inclusief de medische beoordelingen van verschillende verzekeringsartsen. Eiseres voerde aan dat haar medische situatie niet correct was beoordeeld en dat haar beperkingen waren onderschat. De rechtbank oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de klachten van eiseres. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dat de beëindiging van haar WIA-uitkering per 13 augustus 2020 terecht was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar oordeelde dat er een motiveringsgebrek was in het bestreden besluit, omdat de medische informatie pas in beroep met eiseres was gedeeld. Dit gebrek werd echter gepasseerd, omdat de geduide functies terecht aan de schatting ten grondslag waren gelegd. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en het UWV werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7291 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. A.E.L.T. Balkema,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituutwerknemersverzekeringen (kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 20 december 2018 (primair besluit) heeft het UWV in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) de loongerelateerde uitkering op grond van de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) van eiseres beëindigd per 1 maart 2019 en haar met ingang van die datum een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend.
Bij brief van 22 januari 2019 heeft de ex-werkgeefster van eiseres bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit bij het UWV.
In het besluit van 1 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van de ex-werkgeefster van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 27 mei 2021.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar dochter [naam dochter] , haar gemachtigde en mr. B.H.C. de Bruijn namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is werkzaam geweest als schoonmaakster in het [naam bedrijf] in [plaatsnaam] voor [naam B.V.] B.V. te [plaatsnaam 2] . Voor dat werk is zij in 2014 uitgevallen vanwege rechterknieklachten, waar later pijn in andere gewrichten is bijgekomen.
Bij het primaire besluit heeft het UWV de aan eiseres toegekende WIA-uitkering met ingang van 1 maart 2019 omgezet van een WGA-loongerelateerde uitkering naar een loonaanvullingsuitkering op basis van de WGA, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
De ex-werkgeefster van eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij voorgenomen beslissing van 7 april 2020 heeft het UWV eiseres en haar ex-werkgeefster meegedeeld het voornemen te hebben een nieuw besluit te nemen met betrekking tot de WIA-uitkering van eiseres.
Die voorgenomen beslissing houdt in dat eiseres met ingang van 1 maart 2019 met 7,56% minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dat daarom haar uitkering zal worden beëindigd 6 weken na dagtekening van de te verwachten beslissing.
Bij brief van 15 april 2020 heeft eiseres daartegen bezwaar gemaakt bij het UWV.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van de ex-werkgeefster van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard en de ex-werkgeefster een vergoeding van € 525,- toegekend voor de kosten gemaakt om bezwaar te maken.
Voorts heeft het UWV in dat besluit – beslissend op de bezwaren van eiseres tegen het voorgenomen besluit – met ingang van 13 augustus 2020 de uitkering van eiseres ingevolge de WIA beëindigd. Het UWV heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 7,56% en daarom haar WIA-uitkering heeft beëindigd, en zo dat al zo is, dan per 13 augustus 2020.
Daarnaast is in geschil dat het UWV uitsluitend de ex-werkgeefster van eiseres een vergoeding van de kosten voor het maken van bezwaar heeft toegekend.
3.
Wettelijk kader
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Artikel 56 van de WIA bepaalt in het derde lid voor het eindigen van het recht op een WGA-uitkering dat in afwijking van het tweede lid, het recht op een WGA-uitkering van de verzekerde wiens mate van arbeidsongeschiktheid lager is dan 35%, omdat hij met arbeid meer verdient dan 65% van het maatmaninkomen per uur, één jaar na de dag waarop hij niet langer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is eindigt, doch niet eerder dan op de dag dat de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering eindigt.
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Niet medische beroepsgronden
Eiseres heeft in haar (deels aanvullende) gronden aangevoerd ingevolge artikel 56, derde lid van de WIA, in ieder geval nog recht te hebben op een jaar voortzetting van haar arbeidsongeschiktheidsuitkering. Voorts heeft zij aangevoerd ten onrechte geen kostenvergoeding van het UWV te hebben gekregen, waar zij gelet op de gegrondverklaring wel recht op heeft en waarbij voor haar zienswijze een punt in dit verband dient te worden toegekend.
Gelet op de tekst van artikel 56, derde lid van de WIA ziet die bepaling op uitkeringsgerechtigden die als gevolg van inkomsten uitkomen op een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. De vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres bij het bestreden besluit is geen gevolg van door eiseres ontvangen inkomsten, zodat die beroepsgrond hier niet kan slagen.
Met betrekking tot het toekennen van kostenvergoeding heeft het UWV ter zitting gesteld dat daar inmiddels beleid voor wordt gevolgd op grond waarvan ook eiseres alsnog een vergoeding gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht zal worden toegekend. Gelet op die toezegging heeft eiseres gesteld daarmee akkoord te zijn, zodat deze grond geen verdere bespreking behoeft.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd en heeft eiseres gezien op zijn spreekuur van 6 mei 2019. Hij heeft gerapporteerd dat er bij eiseres sprake is van degeneratieve afwijkingen in de rechterknie met ook andere gewrichtsklachten waarbij na aanvullend onderzoek een reumatische aandoening is vastgesteld. Zij wordt behandeld met anti-reumatische medicatie maar blijft pijnklachten houden in verschillende
gewrichten zoals de knieën, ellebogen, maar ook in de vingers. De klachten zijn op locomotor gebied ongewijzigd in vergelijking met het laatste beoordelingsmoment. Daarnaast ziet de verzekeringsarts ook cardiale klachten die zeer verdacht zijn voor coronair lijden. Onderzoek hiernaar acht hij geïndiceerd, maar door angst heeft het onderzoek nog niet plaatsgehad. Bij lichamelijk onderzoek blijken functiebeperkingen in verschillende gewrichten. Er zijn dan ook pijnklachten waarbij een medisch substraat verantwoordelijk moet worden geacht voor de locomotore klachten. Daarnaast ziet [naam verzekeringsarts] een indicatie voor het instellen van beperkingen in zware fysieke arbeid gezien de cardiale problematiek. Volgens hem bestaan er beperkingen ten aanzien van het doen van krachtige handelingen
met de armen, het frequent buigen, (frequent) tillen, duwen/trekken, traplopen, (aaneengesloten) lopen en staan, het klimmen, het knielen/hurken of als zodanig actief zijn en het boven schouderhoogte werken. Er zijn toegenomen beperkingen in vergelijking met het laatste beoordelingsmoment.
De medische situatie zal naar verwachting van [naam verzekeringsarts] op lange termijn in belangrijke mate verbeteren, waarbij de functionele mogelijkheden op lange termijn in belangrijke mate zullen toenemen. Hij heeft daarom een redelijke tot goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden in of na het komende jaar.
De belastbaarheid heeft de verzekeringsarts in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 30 juni 2019 vastgelegd.
5.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 2] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, inclusief de verklaring van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 3] van 19 november 2019 en door de verzekeringsarts b&b opgevraagde en verkregen informatie van de huisarts van eiseres van 14 februari 2020. Verder heeft hij eiseres gezien op zijn spreekuur van 14 januari 2020. De verzekeringsarts b&b is van mening dat de primaire verzekeringsarts op basis van de beschikbare verzekeringsgeneeskundige gegevens tot een oordeel heeft kunnen komen. Er is volgens hem geen innerlijke tegenspraak in de rapportage van de primaire verzekeringsarts. Er is na het verzekeringsgeneeskundige gesprek, aangevuld met de informatie van de behandelaar, voldoende duidelijkheid over de mogelijkheden tot functioneren zodat er geen indicatie was tot het verrichten van een expertise.
Voor de bepaling van de IVA-status heeft de verzekeringsarts b&b informatie bij de huisarts opgevraagd niet alleen om aard en ernst van de aandoeningen te bepalen, maar ook om de behandelingen te vernemen die gaande zijn dan wel nog op stapel staan. Uit de medische informatie bleek een verhoogde bloeddruk, geen cardiologische pathologie, geen cox-artrose en knieklachten bij aanwezigheid van Bakerse cystes met name links DD synovitis bij artrose of seronegatieve RA. In de probleemlijst worden nog benoemd fibromyalgie en gonartrose. Eiseres voldoet volgens Van Paridon niet aan de criteria ‘geen duurzaam benutbare mogelijkheden’. Daarbij gaat het om opname, bedlegerigheid, ADL-afhankelijkheid, sterk wisselende mogelijkheden of het op basis van een ernstige psychische stoornis sterk beperkt zijn in persoonlijk en/of sociaal functioneren zich uitend in de rolvervulling op drie niveaus.
Omdat eiseres niet valt in één van die uitzonderingscategorieën heeft de primaire verzekeringsarts terecht benutbare mogelijkheden aangegeven in de FML van 30 juli 2019. De verzekeringsarts b&b bekijkt of de beperkingen passend zijn en overweegt dat bij eiseres sprake is geweest van psychosociale problematiek (relationele problemen en doorgemaakte scheiding). De eigen waardering van de ervaren (arbeids)beperkingen als gevolg van de klachten en aandoeningen wijkt af van die op basis van objectieve medische gegevens. Ook dit is op zich onvoldoende reden om verdergaande beperkingen aan te nemen. [naam verzekeringsarts 2] verwijst naar de in bezwaar herziene medische grondslag: hypertensie, gonartrose, knieklachten bij aanwezigheid van Bakerse cystes met name links DD synovitis bij artrose of seronegatieve RA en fibromyalgie.
Hoewel de medische grondslag in bezwaar is bijgesteld ziet hij geen aanleiding de FML van 30 juli 2019 bij te stellen, met uitzondering van de toelichting bij belastbaarheidsaspect 4.7 (schroefbewegingen).
[naam verzekeringsarts 2] wijst er op dat bij de beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen in het kader van de WIA wordt gerefereerd aan de (interne) richtlijn “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen”.
Bij eiseres is er een lopende medicamenteuze behandeling. De opgevraagde informatie bevestigt de gegevens van eiseres dat zij enkele jaren geleden voor het laatst bij de cardioloog, orthopeed en de reumatoloog is geweest. Er zijn geen aanvullende behandelingen waarvan gezegd kan worden dat die dit jaar of het daarop volgende jaar verbetering van de belastbaarheid te zien zal geven. Daarom acht de verzekeringsarts b&b de aangegeven beperkingen duurzaam en hij concludeert dat er in de bezwaarschriftprocedure geen nieuwe medische feiten naar voren zijn gekomen die het primaire oordeel met betrekking tot de arbeidsbeperkingen doen wijzigen. Met de gewijzigde toelichting bij aspect 4.3 heeft hij de beperkingen en belastbaarheid van eiseres vastgelegd in de FML van 19 maart 2020.
5.3
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat ten onrechte de medische informatie van de huisarts en cardioloog niet met haar is gedeeld. Verder is de medische situatie op 14 januari 2020 volgens eiseres ten onrechte onbesproken gebleven. Zij is op die datum flauwgevallen en per ambulance nar het ziekenhuis gebracht, waar een acuut coronair syndroom werd vermoed. Voorts zijn volgens eiseres de beperkingen onderschat en dan met name die van cardiale aard, de reuma/fibromyalgieklachten, de artrose en de psychische beperkingen. Hierdoor kan eiseres veel minder in de belastingen bij knielen, traplopen, bukken, staan en lopen. Daarnaast acht eiseres de haar voorgehouden functies niet actueel genoeg.
5.4
Oordeel rechtbank over de medische beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder zowel de cardiale problemen, als de motoriek beperkende klachten die eiseres heeft geformuleerd. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Met betrekking tot de grond dat de door het UWV verkregen informatie van haar huisarts en de cardioloog pas nadat zij beroep had ingesteld met haar is gedeeld, merkt de rechtbank op dat het UWV niet heeft weersproken dat eerst in beroep door eiseres over die stukken kon worden beschikt en dat zij pas in dat stadium daar gronden tegen kon richten.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres door dit gebrek niet in haar procesbelang is benadeeld omdat die stukken haar in beroep wel hebben bereikt en zij voldoende gelegenheid heeft gekregen op die informatie te (laten) reageren. Gelet daarop zal de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht die grond van eiseres passeren.
De informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. De verzekeringsarts b&b heeft in de rapportage van 18 maart 2020 er terecht op gewezen dat eiseres op dat moment al enkele jaren geleden voor het laatste bij de cardioloog, orthopeed en reumatoloog was geweest.
Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 2] naar aanleiding van het gestelde in reactie op het voorgenomen besluit van 7 april 2020 nog informatie bij de huisarts en de cardioloog van eiseres heeft verkregen en die informatie mede in de overwegingen heeft betrokken.
Ook in zijn rapportage van 29 juni 2020 heeft de verzekeringsarts b&b reagerend op de nieuwe medische gebeurtenissen van vlak na de hoorzitting, op basis van de alsnog opgevraagde informatie van de huisarts en cardioloog geconcludeerd dat nader cardiologisch onderzoek geen evidente pathologie liet zien. Bij controle in februari 2020 werd geconcludeerd tot een stabiele cardiale situatie en werd opvolging voor een half jaar later afgesproken. Verder is er sprake van ‘opvliegers’, maar die informatie leidt niet tot een ander oordeel volgens de verkeringsarts b&b.
Eiseres heeft in beroep geen medische informatie ingebracht die de rechtbank aanleiding geeft tot twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts b&b en ook overigens is niet gebleken is dat in de FML van 19 maart 2020 de beperkingen van eiseres op de datum in geding (13 augustus 2020) zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: textielproductenmaker (exclusief vervaardigen textiel) (Sbc-code 111160), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en productiemedewerker textiel, geen kleding (Sbc-code 272043).
6.2
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 6 april 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 9 januari 2021
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. In het laatstgenoemde rapport heeft een arbeidsdeskundige b&b naar aanleiding van de beroepsgrond dat de functies niet (allemaal) voldoende actueel zijn, aangetoond dat de drie voor de schatting gebruikte functies met hun belastingen voor eiseres geschikt zijn, gelet op de voor eiseres vastgestelde FML. Daarbij is ook van de functie met Sbc-code 111160 vastgesteld dat het gaat om een functie die eiseres met haar beperkingen moet kunnen vervullen uitgaande van de functie zoals die op minder dan 24 maanden voorafgaand aan de datum in geding is geactualiseerd.
Mede de laatste rapportage van de arbeidsdeskundige b&b in aanmerking nemend acht de rechtbank inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
Eiseres heeft nog opgemerkt de inhoud van een toegevoegde functie niet te kennen, maar dat betreft een subfunctie binnen een functie met dezelfde SBC-code en dat betekent dat die functies omdat zij voor 65% of meer op inhoud en naar belastingen overeenkomen, als één functie in het CBBS-systeem worden gezien. Daaruit volgt dat de grond van eiseres dat zij de inhoud van die functie niet kende, niet kan slagen.
Haar standpunt dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit de opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 5.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 7,56%. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 13 augustus 2020 heeft vastgesteld op 7,56%
.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht beëindigd per 13 augustus 2020.
Omdat de verzekeringsarts b&b in beroep pas de informatie opgevraagd bij de huisarts en de cardioloog heeft gedeeld met eiseres en dus ook pas in beroep de medische geschiktheid van eiseres voor de functies voldoende heeft toegelicht/kunnen toelichten, kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek. De rechtbank zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren omdat de geduide functies wel terecht aan de schatting ten grondslag zijn gelegd en het bestreden besluit voor het overige de rechterlijke toetsing kan doorstaan. Dit betekent dat er inhoudelijk niets verandert.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Vanwege de toepassing van artikel 6:22 Awb dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
De rechtbank zal het UWV daarnaast om die reden veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.