ECLI:NL:RBZWB:2021:3487
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarden en onroerende zaakbelasting van woningen in Tilburg
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep van een belanghebbende tegen de WOZ-waarden en de daarop gebaseerde aanslagen onroerende zaakbelasting en watersysteemheffing voor twee woningen in Tilburg. De heffingsambtenaar had in een beschikking van 28 februari 2019 de WOZ-waarden vastgesteld op € 377.000 voor de eerste woning en € 324.000 voor de tweede woning. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze waarden, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop volgde beroep bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 20 mei 2021 werd de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarden niet te hoog waren vastgesteld. De rechtbank baseerde haar oordeel op de vergelijkingsmethode, waarbij de waarde van de woningen werd vastgesteld aan de hand van verkoopprijzen van vergelijkbare woningen. De rechtbank concludeerde dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar waren en dat de heffingsambtenaar adequaat rekening had gehouden met de verschillen tussen de woningen.
De rechtbank verwierp ook het standpunt van de belanghebbende dat de heffingen in strijd waren met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, en concludeerde dat de heffingen gerechtvaardigd waren. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.