ECLI:NL:RBZWB:2021:3454

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
02/212221-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag onder invloed van drugs

Op 8 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 12 april 2020 te Tilburg. De verdachte, geboren in 1986, heeft een auto bestuurd terwijl hij onder invloed was van cannabis en cocaïne. Tijdens een achtervolging door de politie heeft hij met gedoofde lichten gereden, de maximumsnelheid van 50 km/u fors overschreden, en tweemaal een rood verkeerslicht genegeerd. Dit leidde tot een ongeval waarbij een inzittende, [naam], zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder fracturen van de wervelkolom.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich roekeloos heeft gedragen, wat volgens de Wegenverkeerswet 1994 de zwaarste vorm van schuld inhoudt. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 30 maanden en een rijontzegging van 5 jaar geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De rechtbank overwoog dat de verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar had gebracht, maar dat er geen levensbedreigend letsel was ontstaan en dat de inzittende bewust had ingestemd met het rijden onder invloed.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan overtredingen van artikel 6 en artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, en heeft de strafoplegging gemotiveerd door te verwijzen naar de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak benadrukt de noodzaak van verkeersveiligheid en de gevolgen van roekeloos rijgedrag onder invloed van drugs.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/212221-20
vonnis van de meervoudige kamer van 8 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. M.R.F. Berte, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 juni 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M. Snoeks, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat:
Verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor [naam] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Verdachte auto heeft gereden terwijl hij onder invloed was van cannabis en cocaïne.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Uit het proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van [naam] volgt dat verdachte, op de vlucht voor de politie, zijn lichten heeft gedoofd, de maximumsnelheid van 50 kilometer per uur in ernstige mate heeft overschreden, meerdere keren door rood is gereden en uit de bocht is gevlogen, terwijl hij onder invloed verkeerde van verdovende middelen. De gedragingen van verdachte vallen volgens de officier van justitie onder artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), en gelet op de aard en ernst van die gedragingen en de overige omstandigheden van het geval kan worden vastgesteld dat verdachte zich roekeloos heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan zijn schuld te wijten is. Het letsel van [naam] is dermate ernstig om naar algemeen spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel te kunnen worden aangemerkt.
Verdachte heeft gereden onder invloed van cannabis/THC en cocaïne. Dit volgt uit het toxicologisch onderzoek en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat veel bestanddelen van het onder 1 tenlastegelegde niet kunnen worden bewezen, dan wel twijfelachtig zijn, zodat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. Verdachte kan zich niet herinneren dat hij met gedoofde lichten heeft gereden. Eén achterlicht van de auto was al stuk, mogelijk is ook de tweede stuk gegaan. Het staat verdachte ook niet bij dat hij door rood licht heeft gereden, hij weet wel dat de kruisingen op het moment van passeren vrij waren. Tevens is verdachte niet geflitst. Gelet op de vele ongelukken die op exact dezelfde plaats hebben plaatsgevonden, vraagt de verdediging zich af of de handelingen van verdachte het ongeval hebben veroorzaakt of dat dit komt door de gevaarlijke situatie ter plaatse.
Ten aanzien van feit 2 heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd en deze wordt ondersteund door het toxicologisch onderzoek.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Feitelijke toedracht
Aan de hand van de aangehechte bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte heeft na het gebruik van cannabis/THC en cocaïne een personenauto bestuurd. Uit het onderzoek aan het bloed van verdachte volgt dat de gehaltes aan THC en cocaïne in zijn bloed hoger waren dan de wettelijk vastgestelde grenswaardes. Verdachte is gevlucht voor een politieauto, waarna een achtervolging plaatsvond. Hij heeft daarbij met gedoofde lichten gereden, met een veel hogere snelheid gereden dan de 50 km/uur die ter plaatse binnen de bebouwde kom was toegestaan, hij heeft twee keer een rood verkeerslicht genegeerd telkens bij het overgaan van een kruispunt, verdachte is een bocht ingereden en vervolgens de controle over zijn voertuig verloren, uit de bocht gevlogen en in botsing gekomen met een lantaarnpaal en een boom. De auto is vervolgens volledig uitgebrand. Inzittende [naam] heeft ten gevolge van dit ongeval onder meer fracturen van diverse ruggenwervels opgelopen.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van [naam] naar algemeen spraakgebruik kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Aan zijn schuld te wijten
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval. Dat is naar het oordeel van de rechtbank hier het geval. Doordat verdachte de maximumsnelheid fors heeft overschreden is hij met een veel te hoge snelheid de bocht ingereden. Dit had tot gevolg dat verdachte in de bocht geen gecontroleerde stuurbeweging kon maken, hij uit de bocht is gevlogen en tegen de lantaarnpaal en boom is gebotst. Het is aannemelijk dat de mate van het gecombineerde drugsgebruik daaraan heeft bijgedragen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het onder invloed zijn van drugs het inschattings- en reactievermogen aantast.
In de tweede plaats moet verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, wat geldt als zwaarste vorm van schuld. De rechtbank zal eerst beoordelen of hiervan sprake is.
Roekeloosheid
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. In dit artikel is strafbaar gesteld het zich opzettelijk in het verkeer zodanig gedragen dat de verkeersregels ernstig worden geschonden, als daarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is. Er is een twaalftal gedragingen uitdrukkelijk, maar niet limitatief, benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels die tot overtreding van dit artikel kunnen leiden.
Artikel 5a WVW
De rechtbank moet beoordelen of verdachte met de hiervoor vastgestelde verkeersgedragingen die hebben geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a.
a) de verkeersregels
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom in ernstige mate heeft overschreden en tweemaal door rood is gereden. Uit de waarneming van verbalisanten volgt dat snelheden van meer dan 150 km/u zijn gehaald. Beide gedragingen zin in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels. Daar komt bij dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte tijdens de achtervolging bewust de lichten van zijn auto heeft uitgezet. Verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden, zoals bedoeld in dat artikel.
b) in ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Dat zal doorgaans niet zijn gelegen in de enkele schending van één verkeersregel. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. Een van deze omstandigheden is ook, op grond van artikel 5a, tweede lid, WVW, de mate waarin verdachte in een toestand verkeerde zoals bedoeld in artikel 8 WVW. In deze zaak gaat het om gedurende een langere tijd (dat wil zeggen: langer dan een enkel moment) schenden van meerdere voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels, terwijl verdachte zodanig onder invloed was van cannabis/THC en cocaïne dat hij niet tot behoorlijk besturen van zijn auto in staat moest worden geacht. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) opzettelijk
Het opzet van verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels.
De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een veel te hoge snelheid binnen de bebouwde kom niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Het opzet kan in dit geval bovendien worden afgeleid uit de verklaring van verdachte. Hij heeft immers verklaard dat hij, toen hij eenmaal begonnen was met flink gas geven om aan de politie te ontkomen, alleen maar koste wat kost door kon gaan en niet kon stoppen. Daarin ligt een bewuste keuze besloten. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij in de dag en avond voorafgaand aan het incident ongeveer 2 gram cocaïne heeft gebruikt en in ieder geval één joint gerookt. Wat betreft het tweemaal door rood licht rijden, verwijst de rechtbank naar hetgeen de verbalisanten hebben waargenomen, namelijk dat verdachte met hoge snelheid tweemaal een rood verkeerslicht heeft genegeerd. Bij gebreke van een (andersluidende) verklaring van verdachte, leidt de rechtbank uit de uiterlijke verschijningsvorm van die gedragingen af dat verdachte opzettelijk door rood is gereden. Verdachte heeft ter zitting ook verklaard te hebben geweten dat hij eenmaal door rood reed. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hierboven vermelde gedragingen, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels.
d) gevaar te duchten
Om vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. Dat die situatie zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt wel uit het feit dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [naam] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat op de weg door het vertonen van het hiervoor beschrijven rijgedrag. Uit de bevindingen van de verbalisant volgt ook dat er ander verkeer aanwezig was. De verbalisanten voerden optische en geluidssignalen op hun dienstvoertuig om het overige verkeer voor de gevaarlijke situatie te waarschuwen. In de huidige tijd moet op elk tijdstip, ook gedurende de nacht, rekening worden gehouden met mogelijk ander verkeer. Zeker binnen de bebouwde kom. Door het rijden met gedoofde lichten was verdachte tevens slechter waarneembaar voor overige verkeersdeelnemers. Een mogelijk fatale aanrijding of een aanrijding waarbij ook meerdere anderen zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen oplopen, was bepaald niet denkbeeldig geweest.
Conclusie
Voorgaande betekent dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft verdachte de zwaarste vorm van schuld aan het ongeval, namelijk roekeloosheid. De rechtbank acht daarmee het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Voorts acht de rechtbank op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de in de bewijsbijlage opgenomen redengevende feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte onder invloed van cannabis/THC en cocaïne heeft gereden, zoals onder feit 2 is tenlastegelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 12 april 2020 te Tilburg, , als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, (de Heikantlaan en vervolgens de Sweelincklaan), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, met gedoofde lichten, te rijden met een zeer hoge snelheid en tweemaal een rood licht te negeren (op de kruising van de Heikantlaan met de Mozartlaan en de kruising van de Heikantlaan met de
Bachlaan) en (nadat verdachte de Sweelincklaan was ingereden) niet het vervolg van de rijbaan te volgen, waardoor een ander (genaamd [naam] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten breuken van de wervelkolom, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2
op 12 april 2020 te Tilburg als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten cannabis/THC en cocaïne, waarvan hij wist dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 30 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaar. Daarbij heeft de officier van justitie de richtlijnen van het Openbaar Ministerie van artikel 6 en 8 WVW als uitgangspunt genomen. Als strafverhogende factoren heeft de officier van justitie rekening gehouden met het feit dat er sprake is van meervoudig drugsgebruik en recidive. Tevens spreekt de houding van verdachte niet in zijn voordeel, aldus de officier van justitie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat bij de oplegging van een straf rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft vijf minderjarige kinderen en is kostwinner. Voor zijn werk heeft hij zijn rijbewijs nodig. Verdachte heeft geen recente relevante documentatie. De verdediging verzoekt aan verdachte een taakstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich als bestuurder van een auto roekeloos gedragen. Hij heeft onder invloed van drugs met gedoofde lichten veel te hard gereden, is tweemaal door rood gereden en heeft in een bocht de macht over het stuur verloren, waardoor hij tegen een lantaarnpaal en boom is gebotst waarna zijn auto in brand is gevlogen. De inzittende van de auto, een vriend van verdachte, heeft hierbij meerdere ruggenwervels gebroken, waarvoor hij een paar dagen in het ziekenhuis heeft moeten verblijven. Verdachte heeft met zijn gedrag ook andere weggebruikers ernstig in gevaar gebracht en hij mag van geluk spreken dat dit rijgedrag niet heeft geresulteerd in ongelukken waarbij ook andere weggebruikers betrokken zijn, met alle gevolgen van dien. Uit het gedrag van verdachte blijkt dat hij zijn eigen belang, om zich aan de politie te onttrekken, heeft laten prevaleren boven de verkeersveiligheid van anderen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte waarop meerdere veroordelingen voor de WVW staan.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting tevens acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin is vermeld welke straffen doorgaans worden opgelegd voor overtreding van artikel 6 WVW. Daarin wordt gedifferentieerd naar de mate van schuld, de gevolgen voor het slachtoffer en de vraag of en zo ja, in welke mate er sprake is van alcoholgebruik. De rechtbank acht die benadering logisch, maar zij kan uit de oriëntatiepunten niet zonder meer een passend uitgangspunt voor de straftoemeting in deze zaak afleiden. Dat komt in de eerste plaats doordat de oriëntatiepunten niet zien op gevallen waarin de schuld bestaat in roekeloosheid. Het gedrag dat tot een veroordeling voor artikel 6 WVW kan leiden, kan vele verschillende vormen aannemen. Dat geldt in het bijzonder voor gevallen waarin de schuld bestaat in roekeloosheid. In de regel zal het daarbij gaan om een samenstel van gedragingen, wat het vergelijken van zaken bemoeilijkt. Door de hiervoor genoemde wetswijziging is het toepassingsbereik van het roekeloosheidsbegrip bovendien uitgebreid, waardoor er meer en diverser verkeersgedrag als roekeloos kan worden aangemerkt dan voorheen het geval was. In ieder concreet geval dient te worden nagegaan welke mate van ernst aan het verkeersgedrag en de gevolgen daarvan uit een oogpunt van straftoemeting moeten worden toegekend. Dit alles meewegende, komt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
Verdachte heeft de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht. Hij heeft door grove veronachtzaming van de verkeersregels onaanvaardbare risico’s genomen. Zijn verkeersgedrag ging echter niet zover dat kan worden gezegd dat hij zich daarmee buiten de orde van het gewone verkeer heeft geplaatst. Het slachtoffer heeft diverse fracturen van ruggenwervels opgelopen. Van levensbedreigend letsel was echter, gelukkig, geen sprake. Daarnaast zijn er gelukkig geen toevallige passanten slachtoffer geworden van het verkeersgedrag van verdachte. Het slachtoffer heeft voorafgaand aan het ongeluk samen met verdachte drugs gebruikt en is met die wetenschap bij verdachte in de auto gestapt. Dit maakt de gevolgen voor het slachtoffer niet minder ernstig of vervelend, maar is niet vergelijkbaar met een situatie waarbij een toevallige passant het slachtoffer zou zijn geworden.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Hiervan zal de rechtbank een gedeelte van vijf maanden voorwaardelijk opleggen. Het voorwaardelijk strafdeel heeft als doel te voorkomen dat verdachte in de toekomst nogmaals de fout ingaat.
De rechtbank ziet alles beschouwend geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie dan een gevangenisstraf, ook niet in het licht van hetgeen de raadsvrouw ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft aangevoerd en tevens rekening houdend met het bepaalde in artikel 63 Sr.
Daarnaast acht de rechtbank ten aanzien van beide feiten het opleggen van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vierentwintig maanden passend en geboden. De rechtbank zal daarvan een deel te weten twaalf maanden, voorwaardelijk opleggen, om verdachte ervan te weerhouden zich nogmaals te misdragen in het verkeer dan wel andere strafbare feiten te plegen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl degene die schuldig is aan dit feit, verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, eerste lid van deze wet;
feit 2:Overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 5 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter, mr. E. Vliegenberg en mr. R.J.H. van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P.M.C.J. Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 juli 2021.
Mr. Vliegenberg en mr. Smits zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.