In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker tegen de burgemeester van Tilburg. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester om zijn woning voor drie maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, nadat in de woning een hennepkwekerij met 224 planten was aangetroffen. De verzoeker stelde dat hij geen weet had van de hennepkwekerij en dat de sluiting onevenredig was. Tijdens de zitting op 29 juni 2021 heeft de verzoeker zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de burgemeester zich liet vertegenwoordigen.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester in beginsel bevoegd was om de woning te sluiten, maar dat de vraag of hij in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker in een moeilijke persoonlijke situatie verkeerde, na het overlijden van zijn vader, en dat hij geen toezicht had gehouden op de woning. Dit leidde tot de conclusie dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd waarom de sluiting noodzakelijk was en dat er bijzondere omstandigheden waren die de sluiting onevenredig maakten.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoeker. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.