ECLI:NL:RBZWB:2021:3436

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 21_2457
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening inzake woningsluiting op grond van de Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker tegen de burgemeester van Tilburg. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester om zijn woning voor drie maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, nadat in de woning een hennepkwekerij met 224 planten was aangetroffen. De verzoeker stelde dat hij geen weet had van de hennepkwekerij en dat de sluiting onevenredig was. Tijdens de zitting op 29 juni 2021 heeft de verzoeker zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de burgemeester zich liet vertegenwoordigen.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester in beginsel bevoegd was om de woning te sluiten, maar dat de vraag of hij in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker in een moeilijke persoonlijke situatie verkeerde, na het overlijden van zijn vader, en dat hij geen toezicht had gehouden op de woning. Dit leidde tot de conclusie dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd waarom de sluiting noodzakelijk was en dat er bijzondere omstandigheden waren die de sluiting onevenredig maakten.

Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoeker. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2457 OPIUMW VV

uitspraak van 6 juli 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. L.L. Ross,
en

de burgemeester van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 juni 2021 (bestreden besluit) van de burgemeester inzake de sluiting van de woning aan [adres] voor de duur van drie maanden. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 29 juni 2021.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger].

Overwegingen

1.
Feiten
Verzoeker woont in een (flat)woning aan [adres] (de woning). Stichting WonenBreburg is eigenaar van de woning.
Op 18 februari 2021 heeft de politie Zeeland-West-Brabant een in werking zijnde hennepkwekerij met 224 hennepplanten aangetroffen in de woning. Tevens werd geconstateerd dat diefstal van stroom plaatsvond. In de woning was op dat moment een man aanwezig genaamd [naam man] .
In een brief van 6 mei 2021 heeft de burgemeester aan WonenBreburg en verzoeker kenbaar gemaakt dat hij voornemens is de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten voor een periode van drie maanden.
Verzoeker heeft in een brief van 17 mei 2021 zijn zienswijze naar voren gebracht.
In het bestreden besluit heeft de burgemeester WonenBreburg en verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd en gelast om de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet met ingang van 16 juni 2021, 10.00 uur, te sluiten en gesloten te houden voor een periode van drie maanden.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft toegezegd dat de sluiting van de woning zal worden uitgesteld tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
2.
Standpunt verzoeker
Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat de burgemeester in dit geval in redelijkheid geen gebruik kan maken van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten. Daartoe voert verzoeker aan dat hij geen weet had van de hennepkwekerij en dat ook niet had hoeven hebben. Daarbij bestaat volgens verzoeker geen noodzaak tot sluiting en is sluiting van de woning onevenredig. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3.
Voorlopige voorziening
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4.
Wettelijk kader
Artikel 5:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende (a) een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en (b) de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Op grond van artikel 3 van de Opiumwet – voor zover relevant – is het verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II:
(..)
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
(..)
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Hennep staat op lijst II.
5.
Bevoegdheid tot sluiting
5.1
De burgemeester heeft invulling gegeven aan de bevoegdheid die hem op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toekomt in de door hem vastgestelde “Beleidsregels artikel 13b van de Opiumwet” (de beleidsregels).
5.2
De beleidsregels bepalen dat indien in een woning (en/of bijbehorende erven) softdrugs wordt aangetroffen met een handelshoeveelheid van > 5 planten/stekken en/of
> 30 gram, bij een eerste constatering een bestuurlijke waarschuwing volgt.
Indien in woningen of bij woningen behorende erven drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst II (softdrugs) met een hoeveelheid van > 50 planten en/of > 300 gram is er volgens de beleidsregels sprake van een ernstig geval waarbij de sanctie wordt opgelegd die hoort bij de tweede of volgende constatering. Bij de tweede constatering betreft dat een sluiting voor de duur van 3 maanden.
5.3
Vast staat dat in de woning 224 hennepplanten zijn aangetroffen. Met deze hoeveelheid is voormelde in de beleidsregels gehanteerde grens van 50 planten ruim overschreden. Tussen partijen is niet in geschil dat gelet hierop sprake is van een ernstig geval. De burgemeester is op grond hiervan dus in beginsel bevoegd om de woning te sluiten voor de duur van drie maanden. Verzoeker heeft dat ook niet weersproken.
5.4
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij geen weet had van de hennepkwekerij. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) is persoonlijke verwijtbaarheid echter niet vereist voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. De vraag of de rechthebbende een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, zal hierna aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting (zie AbRS 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4083).
6.
Gebruikmaking van de bevoegdheid
6.1
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of de burgemeester in dit geval in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
6.2
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De burgemeester dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen (zie AbRS
28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912).
In de eerste plaats dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Daarbij is ook van belang of feitelijke handel heeft plaatsgevonden in of vanuit de woning of daarbij behorende erven. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van de woning evenredig is. Bij die beoordeling dienen in ieder geval te worden betrokken de verwijtbaarheid, de gevolgen van de sluiting en de aanwezigheid van minderjarige kinderen (zie AbRS 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4083).
6.3
De burgemeester stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregels gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
Noodzaak tot sluiting
6.4
Verzoeker betwist dat sluiting van de woning noodzakelijk is. Verzoeker voert daartoe aan dat hij direct een einde heeft gemaakt aan de illegale situatie toen hij hiervan op de hoogte werd gesteld. De noodzaak is volgens verzoeker ook niet gelegen in het afgeven van een signaal of het herstel van de openbare orde en veiligheid. Volgens verzoeker blijkt immers nergens uit dat daadwerkelijk werd gehandeld in of rondom de woning, zodat geen sprake was van een verstoring van de openbare orde en veiligheid. De omgeving had geen enkele weet van de hennepkwekerij en er was geen sprake van overlast, aldus verzoeker.
6.5
Uitgangspunt in de rechtspraak van de AbRS is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd (zie AbRS 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435).
6.6
Gelet op deze jurisprudentie, alsmede de ernst en omvang van de overtreding, is de voorzieningenrechter van voorlopig oordeel dat de burgemeester sluiting van de woning noodzakelijk kon achten ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. Hoewel niet is gebleken van feitelijke handel in of rondom de woning, was wel degelijk sprake van overlast. Uit het proces-verbaal van bevindingen van
23 februari 2021 volgt immers dat een melding van een lekkage in de woning onder de woning van verzoeker en een melding van de wijkagent dat bewoners hadden gemeld dat er een sterke henneplucht in de flat hing, voor de politie aanleiding waren om de woning binnen te treden. Gezien deze omstandigheden, alsmede het feit dat de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk ligt, kan de voorzieningenrechter de burgemeester volgen in zijn stelling dat sluiting van de woning noodzakelijk is, met name om een signaal af te geven aan drugscriminelen en buurtbewoners dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit.
Evenredigheid sluiting
6.6
Verzoeker stelt verder dat sluiting van de woning onevenredig is. Daartoe voert hij aan dat hij geen enkele weet had van de hennepkwekerij in de woning, zodat dit hem niet kan worden verweten. Verder meent verzoeker dat zijn persoonlijke omstandigheden maken dat zijn belang zwaarder zou moeten wegen dan het algemeen belang.
Verwijtbaarheid
6.7
Verzoeker stelt dat hij zijn kennis [naam man] onderdak heeft verleend omdat die uit zijn woning was gezet. Kort daarna werd de vader van verzoeker ernstig ziek en wilde hij naar Marokko afreizen om bij zijn vader te zijn. Op de dag van vertrek kreeg verzoeker echter bericht dat zijn vader was overleden. Verzoeker is toch afgereisd naar Marokko om zijn vader te begraven. Omdat zijn vader overleden bleek te zijn aan corona kon hij geen afscheid nemen van zijn vader en is de begrafenis geheel gepland door de Marokkaanse overheid. Toen verzoeker terug kwam in Nederland had hij het zwaar en zocht hij steun bij zijn familie. Hij is daarom tijdelijk bij zijn broer en later bij zijn ex-partner (tevens moeder van zijn kinderen) ingetrokken. Verzoeker is sinds het overlijden van zijn vader dus niet meer thuis geweest en was derhalve niet op de hoogte van het feit dat [naam man] een hennepkwekerij had opgericht in de woning.
Verzoeker stelt dat hij ook geen wetenschap had hoeven hebben van de aanwezigheid van de hennepkwekerij omdat er voor hem geen enkele reden was om [naam man] te wantrouwen en omdat hij in die periode in een rouwproces zat wegens het overlijden van zijn vader.
6.8
Uit vaste jurisprudentie van de AbRS (ECLI:NL:RVS:2019:2912) volgt dat het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding, afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden, kan maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning (zie AbRS 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2116).
6.9
De voorzieningenrechter acht op basis van de verklaring van verzoeker voldoende aannemelijk dat hij zelf geen wetenschap had van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in zijn woning. Ter zitting heeft verzoeker toegelicht dat het na het overlijden van zijn vader, die altijd een grote steun voor hem is geweest, niet goed met hem ging. De vader van verzoeker is de reden dat hij, ondanks zijn lichamelijke beperkingen (hij heeft last van spasmen en een spraakbeperking), een redelijk zelfstandig leven heeft kunnen opbouwen. Zijn overlijden was een grote klap voor verzoeker, te meer nu hij geen afscheid van zijn vader heeft kunnen nemen. Na zijn terugkeer uit Marokko is verzoeker bij zijn broer ingetrokken en later bij zijn ex-partner. Zij hebben dat in een schriftelijke verklaring bevestigd. Verzoeker stelt dat hij in die periode in een rouwproces zat, erg moe was, last had van spit en nauwelijks zijn bed uit kwam. Dit verklaart dat hij na zijn terugkeer niet in woning is geweest. Spullen had hij niet nodig omdat hij had ingepakt om een paar weken in Marokko te verblijven. Ook de in de woning aangetroffen [naam man] heeft verklaard dat verzoeker geen wetenschap had van de hennepkwekerij.
6.1
Dat verzoeker geen wetenschap had van de hennepkwekerij in zijn woning betekent echter niet dat hem geheel geen verwijt kan worden gemaakt. Op grond van vaste jurisprudentie van de AbRS mag van degene die een woning verhuurt of ter beschikking stelt aan een ander worden verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het pand wordt gemaakt. Er dient concreet toezicht te worden houden op het gebruik van het pand (zie AbRS 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2462 en
AbRS 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2116). Gelet hierop is de voorzieningenrechter van voorlopig oordeel dat verzoeker verantwoordelijk is voor wat er in zijn woning is gebeurd. Uit het dossier blijkt immers dat hij hier geen enkel toezicht op heeft gehouden. Dat kan hem worden verweten. Gezien de situatie van verzoeker is echter wel sprake van verminderde verwijtbaarheid.
persoonlijke omstandigheden
6.12
Verzoeker stelt – samengevat – dat het gelet op alle omstandigheden onevenredig is om de woning te sluiten. Daarbij wijst verzoeker erop dat hij al een brief heeft ontvangen van de woningbouwvereniging dat zij de huurovereenkomst wenst te ontbinden. Na een sluiting is buitengerechtelijke ontbinding mogelijk en heeft hij nauwelijks nog mogelijkheid tot verweer, aldus verzoeker.
6.13
Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen (zie AbRS 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4083). Ter zitting heeft verzoeker toegelicht dat hij ten gevolge van zijn beperking gelijkvloers moet wonen, dat hij zorg krijgt op basis van een Persoonsgebonden budget (Pgb) en dat zijn lichaam heftig reageert op emoties. Als zijn woning wordt gesloten, vreest verzoeker dat zijn fysieke beperkingen ten gevolge van de stress zullen toenemen en dat zijn capaciteit om te werken in zijn eigen onderneming daarmee zal afnemen. Deze persoonlijke omstandigheden van verzoeker, bezien in samenhang met de verminderde verwijtbaarheid, maken sluiting van de woning naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onevenredig. Dat verzoeker in een voor hem zeer moeilijke periode geen toezicht heeft gehouden op de woning, acht de voorzieningenrechter op basis van zijn persoonlijke omstandigheden voorstelbaar.
6.14
De voorzieningenrechter komt op grond van het voorgaande tot de voorlopige conclusie dat het standpunt van de burgemeester, dat er geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb zijn die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen, onvoldoende is gemotiveerd. Dat de burgemeester in dit geval in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik heeft kunnen maken, is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet gebleken.
7.
Conclusie
7.1
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het bestreden besluit. Deze voorziening vervalt zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
7.2
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient de burgemeester aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
7.3
De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,‑ en wegingsfactor 1).
De door verzoeker genoemde reis- en verblijfskostenkosten, te weten € 9,80, acht de voorzieningenrechter redelijk en komen dus eveneens voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.505,80.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 6 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.