ECLI:NL:RBZWB:2021:3401

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
02/800238-15 + 02/800569-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag en bedreiging met zwaar lichamelijk letsel, beroep op noodweer

Op 7 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder poging tot doodslag en bedreiging. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 23 juni 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het samen met een ander proberen [naam 1] met een bijl te doden en van bedreigingen en vernielingen jegens [naam 2]. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging zware mishandeling, maar sprak hem vrij van de poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van noodweer, omdat de verdachte zijn broer moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [naam 1]. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 14 dagen op en kende een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij [naam 2].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800238-15 + 02/800569-15
vonnis van de meervoudige kamer van 7 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. B.M.C.F. de Groen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 juni 2021, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
parketnummer 02/800238-15:
samen met een ander geprobeerd heeft [naam 1] (hierna: “ [naam 1] ”) met een bijl te doden dan wel hem zwaar te mishandelen;
parketnummer 02/800569-15:
feit 1:
op 7 augustus 2015 [naam 2] (hierna: “ [naam 2] ”) bedreigd heeft en de voordeur van die [naam 2] vernield heeft;
feit 2:
op 23 of 24 augustus 2015 samen met anderen geprobeerd heeft in te breken in de woning van [naam 2] dan wel goederen van die [naam 2] vernield heeft;
feit 3
op 14 augustus 2015 [naam 2] bedreigd heeft.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht in de zaak met parketnummer 02/800238-15 wettig en overtui-gend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij baseert zich daarbij in belangrijke mate op de verklaring van aangever [naam 1] , inhoudende dat hij twee keer op zijn hoofd is geslagen. Eerst met een mes/machete door de broer van verdachte ( [naam 3] , hierna: [naam 3] ) en daarna met een bijl door verdachte. Daarnaast baseert hij zich op de medische informatie over aangever en het forensisch onderzoek dat heeft uitgewezen dat zowel op de bijl als op het mes/de machete DNA van [naam 1] is aangetroffen.
In de zaak met parketnummer 02/800569-15 is de officier van justitie van mening dat de onder feit 1 tenlastegelegde bedreiging bewezen kan worden, maar de vernieling niet. Verdachte dient vrijgesproken te worden voor de vernieling.
De onder feit 2 primair tenlastegelegde poging tot woninginbraak acht de officier van justitie niet bewezen, maar hij acht wel bewezen dat verdachte de onder dit feit subsidiair tenlastegelegde vernieling heeft gepleegd.
Ten slotte acht de officier van justitie de onder feit 3 tenlastegelegde bedreiging bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is in de zaak met parketnummer 02/800238-15 van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van een poging tot doodslag. Uit het dossier volgt enkel dat verdachte met de platte kant van een bijl en met beperkte kracht op het hoofd van [naam 1] heeft geslagen. Door zo te handelen, heeft verdachte niet de aanmerkelijke kans op de dood van [naam 1] in het leven geroepen, laat staan dat hij deze bewust heeft aanvaard. Dit geldt overigens ook voor de impliciet subsidiair tenlastegelegde poging zware mishan-deling. Het geconstateerde letsel en de wijze waarop verdachte de bijl heeft gehanteerd, worden daarbij van belang geacht. Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden van dit feit.
Verdachte dient eveneens vrijgesproken te worden van het medeplegen. Er is geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn broer [naam 3] . De rechtbank kan eventuele handelingen van [naam 3] dan ook niet betrekken bij haar oordeel over de handelingen van verdachte.
Met betrekking tot parketnummer 02/800569-15 refereert de verdediging zich wat de als feit 1 ten laste gelegde bedreiging betreft aan het oordeel van de rechtbank. Nu niet vast te stellen is dat verdachte de deur vernield heeft, verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken van de vernieling van de voordeur.
De verdediging is van mening dat het onder feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte dien dan ook te worden vrijgesproken van dit feit. Datzelfde geldt voor feit 3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
parketnummer 02/800238-15
Medeplegen
Bij haar oordeel met betrekking tot de vraag of sprake is geweest van medeplegen, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden:
In de nacht van 2 op 3 april 2015 is [naam 3] gebeld door zijn ex-vriendin [naam 4] . Nadat hij hoorde dat er een hoop problemen waren, zijn [naam 3] en verdachte naar haar woning toegereden. [naam 4] vertelde dat ze misbruikt en verkracht was en noemde daarbij de namen ‘ [naam 5] ’ en ‘ [naam 6] ’. Verdachte en [naam 3] hebben daarop het zoontje van [naam 4] en [naam 3] naar zijn opa gebracht. De volgende dag was [naam 3] na een telefoongesprek woedend. Hij vertelde tegen verdachte dat hij met iemand had afgesproken bij de [naam 11] om te praten. Deze locatie was afgesproken omdat [naam 3] het niet vertrouwde en daar camera’s hangen. Verdachte heeft [naam 3] vervolgens naar de [naam 11] gereden. Ter plaatse is [naam 3] uitgestapt en is verdachte in de auto blijven wachten. [naam 3] is vervolgens door drie mannen belaagd en heeft daarbij flinke klappen gekregen. [naam 3] heeft tijdens deze confrontatie aangever minimaal één keer met een machete geraakt. Verdachte is daarop uitgestapt, heeft achter uit zijn auto een bijl gepakt en heeft zich in de confrontatie gemengd.
Op basis van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank er niet van overtuigd dat verdachte bewust de confrontatie met aangever heeft opgezocht en zich daartoe van tevoren heeft bewapend. Uit het dossier blijkt niet van een vooropgezet plan daartoe. Uit het dossier valt slechts af te leiden dat verdachte na het telefoongesprek dat zijn broer voerde, voor een voldongen feit werd geplaatst en met [naam 3] is meegegaan om hem rustig te krijgen en om een oogje in het zeil te houden. De rechtbank ziet zich gesterkt in dat oordeel door het feit dat een plek is uitgezocht waar camera’s hingen en voorts het feit dat verdachte niet is uitgestapt toen [naam 3] naar aangever toeging. Ook kent de rechtbank gewicht toe aan het feit dat de geweldshandelingen van [naam 3] , te weten het gebruik van de machete richting aangever, plaatsvonden toen verdachte nog in de auto zat of op het moment dat hij net was uitgestapt en naar de achterkant van zijn auto liep.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en dat verdachte daarom moet worden vrijgesproken van het medeplegen. Dat betekent dat de rechtbank bij het hierna volgende oordeel over het handelen van verdachte en de juridische kwalificatie die daaraan moet worden gegeven, het handelen van [naam 3] buiten beschouwing laat.
Poging doodslag of poging zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier vastgesteld kan worden dat verdachte met een bijl op het hoofd van [naam 1] heeft geslagen. Verdachte heeft echter verklaard dat hij [naam 1] niet dood wilde slaan en daarom bewust op het moment van slaan de bijl heeft gedraaid waardoor de botte achterkant van de bijlkop op het hoofd van [naam 1] terechtkwam. Verdachte heeft bovendien niet met volle kracht uitgehaald. De rechtbank stelt vast dat de lezing van verdachte door de onafhankelijke getuige [naam 7] uitdrukkelijk wordt bevestigd. De rechtbank gaat bij haar verdere beoordeling dan ook uit van deze lezing.
Door met beperkte kracht met de botte kant van een flinke bijl op het hoofd van aangever te slaan, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank weliswaar de aanmerkelijk kans op de dood van aangever in het leven geroepen, maar heeft hij het intreden van deze kans niet bewust aanvaard. Integendeel, verdachte heeft handelingen verricht om de verwezenlijking van dit risico te voorkomen. Dat is anders met betrekking tot het mogelijk ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Door te handelen zoals hiervoor omschreven, heeft verdachte het intreden van de kans daarop wel bewust aanvaard.
Gelet op het voorgaande zal verdachte worden vrijgesproken van de poging tot doodslag en komt de rechtbank tot wettig en overtuigend bewijs voor de poging zware mishandeling.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02/800238-15
op 03 april 2015 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet, met een hakbijl eenmaal op het hoofd van die [naam 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Parketnummer 02/800569-15
feit 1:
op 07 augustus 2015 te Breda [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een mes stekende bewegingen te maken naar de camera van de woning van die [naam 2] en naar de voordeur van de woning van die [naam 2] ;
feit 2 subsidiair:
in de periode van 23 juli 2015 tot en met 24 juli 2015 te Breda opzettelijk en wederrechtelijk de slotplaat van een voordeur en ruiten van die voordeur en een rolluik, die aan [naam 2] toebehoorden, heeft vernield;
feit 3:
op 14 augustus 2015 te Breda [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door tegen de voordeur van die [naam 2] te schoppen en te slaan en hierbij die [naam 2] dreigend -zakelijk weergegeven- heeft toegevoegd dat hij hem, die [naam 2] dood ging schieten en zijn familie ging doodmaken en hem, die [naam 2] , zou vermoorden als hij hem tegenkwam, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat indien de rechtbank tot een veroordeling komt van de onder parketnummer 02/800238-15 ten laste gelegde poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling verdachte een beroep op noodweer toekomt. Verdachte heeft zijn broer moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval door aangever [naam 1] . Ter onderbouwing van deze stelling heeft de verdediging aangevoerd dat [naam 1] de aanval had geopend op [naam 3] door hem een doodsklap te geven. Meteen daarna werd [naam 3] ook nog door twee andere mannen, die samen met [naam 1] waren, aangevallen. Pas nadat verdachte zag dat [naam 3] door drie mannen werd aangevallen, heeft hij de auto verlaten, de bijl gepakt en is hij op [naam 1] afgerend om hem bij [naam 3] weg te houden. Verdachte dacht dat [naam 3] in levensgevaar was. Hij heeft tot twee keer toe een aanval van [naam 1] op [naam 3] willen afwenden.
De verdediging is van mening dat er voor verdachte een noodzaak bestond om zijn broer te verdedigen. Dit heeft hij vervolgens op proportionele wijze gedaan. Dit blijkt uit het gegeven dat verdachte bewust de platte kant van de bijl (de rechtbank begrijpt de botte achterkant van de bijlkop) heeft gebruikt, zodat hij niet veel letsel zou veroorzaken. Ook heeft verdachte zijwaarts en niet met grote kracht geslagen. Dit blijkt ook uit het letsel van [naam 1] en uit de verklaring van getuige [naam 7] .
Gelet op deze feiten en omstandigheden verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken (de rechtbank begrijpt hem te ontslaan van alle rechtsvervolging).
Subsidiair doet de verdediging een beroep op noodweerexces. Hiertoe voert de verdediging aan dat bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging. Dit wordt bevestigd door de toestand waarin verdachte is aangetroffen door de politie en door hen omschreven als ‘een volledig verwarde man’. De hevige gemoedsbeweging is voortgekomen uit de heftigheid van de aanval op zijn broer. Angst, vrees en radeloosheid hebben vervolgens het handelen van verdachte bepaald.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een noodweer(exces) situatie niet aannemelijk is geworden, omdat eerder sprake was van een bewust en moedwillig opgezochte confron-tatie tussen de broers [naam 8] enerzijds en [naam 1] en zijn vrienden anderzijds. In de nacht en ochtend voor het gebeuren hebben verdachte en zijn broer agressief gedrag laten zien. Dit heeft de basis gelegd voor de uiteindelijke geweldsexplosie. Verdachte en zijn broer zijn naar het winkelcentrum gereden om de confrontatie aan te gaan. Zij hebben beiden als eerste naar een wapen gegrepen. Dat [naam 1] als eerste geslagen heeft, doet daar niet aan af. Gelet op deze gang van zaken, is de officier van justitie van mening dat aan verdachte geen beroep op noodweer of noodweerexces toekomt.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
parketnummer 02/800238-15
De rechtbank stelt voorop dat zij er, anders dan de officier van justitie, niet van uitgaat dat verdachte moedwillig de confrontatie met [naam 1] en zijn vrienden heeft opgezocht. Zij verwijst daarvoor naar de overwegingen die onder het kopje medeplegen zijn opgenomen.
De rechtbank overweegt dat voor een succesvol beroep op noodweer vereist is dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een dergelijke aanranding kan ook sprake zijn bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De gestelde aanranding moet, in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Bij de beoordeling van het beroep op noodweer gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden:
- Nadat verdachte zijn broer [naam 3] met de auto naar de ontmoetingsplek bij de [naam 11] had gebracht, is [naam 3] uitgestapt en richting aangever [naam 1] gelopen;
- [naam 1] heeft [naam 3] als eerste geslagen en daarbij fors uitgehaald;
- [naam 3] is vervolgens ook geslagen door twee personen die bij [naam 1] hoorden, te weten [naam 9] en [naam 10] ;
- verdachte is daarop uit zijn auto gestapt en heeft een bijl gepakt uit de laadruimte van de auto;
- verdachte is met de bijl in zijn hand richting [naam 1] gelopen en heeft hiermee tweemaal in de richting van [naam 1] uitgehaald;
- de eerste slag met de bijl heeft [naam 1] niet geraakt;
- bij de tweede slag heeft verdachte de bijl bewust gedraaid, waarna [naam 1] op zijn hoofd is geraakt met de botte achterkant van de bijlkop. Verdachte heeft hierbij beperkt kracht gebruikt;
- Na afloop van het incident is er bij [naam 1] fors letsel aan zijn hoofd geconstateerd.
Uitgaande van voornoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat [naam 3] tegenover 3 mannen is komen te staan. [naam 3] kreeg eerst een klap van [naam 1] en vervolgens meerdere klappen van de andere aanwezige personen. Door de klappen wankelde [naam 3] en probeerde hij weg te lopen. Naar het oordeel van de rechtbank was op dat moment sprake van een wederrechtelijke aanranding van de broer van verdachte, waartegen verdachte gerechtigd was om op te treden.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het handelen van verdachte, te weten het ter hand nemen van een bijl en het ook daadwerkelijk gebruiken van deze bijl tegen [naam 1] , in redelijke verhouding stond tot de wederrechtelijke aanranding. De rechtbank acht daarbij van belang dat [naam 3] door drie mannen werd belaagd en forse klappen kreeg. Voorts kent de rechtbank bij dat oordeel veel gewicht toe aan het feit dat verdachte de bijl bewust zodanig heeft gehanteerd dat het letsel dat aangever uiteindelijk opliep, relatief beperkt is gebleven.
Gelet op het voorgaande slaagt het beroep op noodweer en zal verdachte voor dit feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
02/800569-15:
Ten aanzien van de feiten onder parketnummer 02/800659-15 zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van die feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is voor die feiten onder parketnummer 02/800569-15 strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 61 dagen met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich bij een bewezenverklaring vinden in de eis van de officier van justitie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal bedreigingen en een vernieling. Deze feiten waren alle gericht tegen [naam 2] . Deze [naam 2] zou het nichtje van verdachte niet goed behandeld hebben in de relatie die zij hadden. Het kwalijke van deze feiten is dat verdachte naar de woning van die [naam 2] is toegegaan en zijn woede niet alleen liet blijken door heftige bewoordingen te uiten, maar ook door met een mes te zwaaien. Het is voorstelbaar dat het gevoel van veiligheid bij [naam 2] flink verminderd is door het handelen van verdachte. Dit zijn ernstige feiten waar doorgaans een flinke straf voor wordt opgelegd.
De rechtbank stelt echter vast dat de feiten dateren uit 2015 en dus al bijna 6 jaar oud zijn. De rechtbank houdt in aanzienlijke mate rekening met dit forse tijdverloop. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat verdachte vrijwel geen strafblad had ten tijde van het plegen van deze feiten en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Ten slotte weegt de rechtbank mee dat verdachte de afgelopen jaren enorm veel te verwerken heeft gehad door de gewelddadige dood van zijn broer. Verdachte heeft reeds de nodige hulpverlening gehad en hoewel hij ter zitting heeft verklaard dat hij het gebeuren een plek heeft kunnen geven, heeft de zitting weer veel opgerakeld en voor de nodige emoties bij verdachte gezorgd. De rechtbank hoopt dat verdachte de zaak na dit vonnis achter zich kan laten en weer vooruit kan kijken naar de toekomst waarin hij zijn leven verder kan opbouwen.
De rechtbank zal verdachte een fors lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd omdat de rechtbank ten aanzien van de zaak met parketnummer 02/800238-15 tot een andere beoordeling komt. Alles afwegend zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 14 dagen met aftrek van de tijd die hij heeft doorgebracht in voorarrest.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 2] vordert een schadevergoeding van € 4.268,52 voor de feiten, zoals tenlastegelegd onder parketnummer 02/800569-15. Deze schade bestaat uit een bedrag van € 3.568,52 aan materiële schade en € 700,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en in beginsel verplicht is de daardoor veroorzaakte schade aan de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 400,- aan immateriële schade. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte en kan daardoor worden gezien als een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat voldoende verband met het bewezen-verklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Dat deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 285, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het ten aanzien van parketnummer 02/800569-15 onder feit 2, primair, tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het onder parketnummer 02/800238-15 bewezenverklaarde niet strafbaar en
ontslaat verdachte op dat onderdeel van alle rechtsvervolging;
- verklaart dat het onder parketnummer 02/800569-15 bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feiten 1 en 3:Telkens: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2:Vernieling;
- verklaart verdachte voor die feiten strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 14 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] van € 400,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 23 juli 2015 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 2] , € 400,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 23 juli 2015 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 8 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft op het geschorst bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 02/800238-15;
- heft op het geschorst bevel tot voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 02/800569-15.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. Broeders, voorzitter, mr. E.B. Prenger en
mr. K.E. van den Ing, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 juli 2021.
De voorzitter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.