5.3Het oordeel van de rechtbank
parketnummer 02/800238-15
De rechtbank stelt voorop dat zij er, anders dan de officier van justitie, niet van uitgaat dat verdachte moedwillig de confrontatie met [naam 1] en zijn vrienden heeft opgezocht. Zij verwijst daarvoor naar de overwegingen die onder het kopje medeplegen zijn opgenomen.
De rechtbank overweegt dat voor een succesvol beroep op noodweer vereist is dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een dergelijke aanranding kan ook sprake zijn bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De gestelde aanranding moet, in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Bij de beoordeling van het beroep op noodweer gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden:
- Nadat verdachte zijn broer [naam 3] met de auto naar de ontmoetingsplek bij de [naam 11] had gebracht, is [naam 3] uitgestapt en richting aangever [naam 1] gelopen;
- [naam 1] heeft [naam 3] als eerste geslagen en daarbij fors uitgehaald;
- [naam 3] is vervolgens ook geslagen door twee personen die bij [naam 1] hoorden, te weten [naam 9] en [naam 10] ;
- verdachte is daarop uit zijn auto gestapt en heeft een bijl gepakt uit de laadruimte van de auto;
- verdachte is met de bijl in zijn hand richting [naam 1] gelopen en heeft hiermee tweemaal in de richting van [naam 1] uitgehaald;
- de eerste slag met de bijl heeft [naam 1] niet geraakt;
- bij de tweede slag heeft verdachte de bijl bewust gedraaid, waarna [naam 1] op zijn hoofd is geraakt met de botte achterkant van de bijlkop. Verdachte heeft hierbij beperkt kracht gebruikt;
- Na afloop van het incident is er bij [naam 1] fors letsel aan zijn hoofd geconstateerd.
Uitgaande van voornoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat [naam 3] tegenover 3 mannen is komen te staan. [naam 3] kreeg eerst een klap van [naam 1] en vervolgens meerdere klappen van de andere aanwezige personen. Door de klappen wankelde [naam 3] en probeerde hij weg te lopen. Naar het oordeel van de rechtbank was op dat moment sprake van een wederrechtelijke aanranding van de broer van verdachte, waartegen verdachte gerechtigd was om op te treden.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het handelen van verdachte, te weten het ter hand nemen van een bijl en het ook daadwerkelijk gebruiken van deze bijl tegen [naam 1] , in redelijke verhouding stond tot de wederrechtelijke aanranding. De rechtbank acht daarbij van belang dat [naam 3] door drie mannen werd belaagd en forse klappen kreeg. Voorts kent de rechtbank bij dat oordeel veel gewicht toe aan het feit dat verdachte de bijl bewust zodanig heeft gehanteerd dat het letsel dat aangever uiteindelijk opliep, relatief beperkt is gebleven.
Gelet op het voorgaande slaagt het beroep op noodweer en zal verdachte voor dit feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
02/800569-15:
Ten aanzien van de feiten onder parketnummer 02/800659-15 zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van die feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is voor die feiten onder parketnummer 02/800569-15 strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.