ECLI:NL:RBZWB:2021:3398

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5888
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op Ziektewet uitkering na beëindiging door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het UWV over de beëindiging van haar Ziektewet uitkering. Eiseres, die sinds 2018 ziek was na een hersenbloeding, had in 2019 een uitkering ontvangen, maar het UWV besloot deze per 8 juli 2019 te beëindigen na een Eerstejaars Ziektewet-beoordeling. Eiseres voerde aan dat zij niet in staat was om 65% van haar maatmanloon te verdienen door haar fysieke en psychische klachten, waaronder depressieve klachten. Het UWV verklaarde haar bezwaar ongegrond, waarna eiseres beroep instelde.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en vastgesteld dat het beroepschrift tijdig was ingediend. Vervolgens heeft de rechtbank de medische beoordeling van het UWV onderzocht, waarbij werd gekeken naar de gezondheidstoestand van eiseres op 7 mei 2019. De rechtbank concludeerde dat het UWV voldoende medische informatie had verzameld en dat de verzekeringsartsen adequaat hadden geoordeeld over de belastbaarheid van eiseres. Eiseres had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die haar stelling onderbouwden dat haar klachten ernstiger waren dan vastgesteld.

De rechtbank oordeelde dat de functies die het UWV had aangeduid, passend waren en dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Hierdoor had zij geen recht op een Ziektewet uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling aan eiseres opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5888 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. H. Akbaba,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,het UWV.

Procesverloop

In het besluit van 7 juni 2019 (primaire besluit) heeft het UWV in het kader van een Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWB) bepaald dat eiseres vanaf 8 juli 2019 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
In het besluit van 19 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 25 mei 2021.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en A. Oksak als tolk alsmede mr. J.F.C.A.M. Weterings namens het UWW.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres, geboren op [geboortedatum eiseres] , is op 8 mei 2018 in verband met restklachten als gevolg van een hersenbloeding in 2015 uitgevallen voor haar werk als schoonmaakmedewerkster. Na afloop van haar tijdelijke contract, dat liep tot 14 mei 2018, is eiseres ziek uit dienst gegaan.
Het UWV heeft aan eiseres een Ziektewet uitkering toegekend. Bij het primaire besluit heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de Ziektewet uitkering beëindigd met ingang van 8 juli 2019.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep meent dat de mogelijkheden van eiseres om te werken correct zijn vastgesteld en ziet geen aanleiding om de vastgestelde belastbaarheid te herzien. Daarnaast meent de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat eiseres de voorbeeldfuncties kan uitoefenen. Het UWV heeft daarop vastgesteld dat eiseres met ingang van 8 juli 2019 geen recht meer heeft op een Ziektewet uitkering.
Geschil
2. Het gaat in deze procedure om de vraag of het UWV terecht heeft bepaald dat eiseres geen recht meer heeft op een Ziektewet uitkering per 8 juli 2019.
Standpunt eiseres
3. Eiseres voert aan dat zij vanwege de door haar ondervonden fysieke en psychische klachten niet in staat is om 65% van haar maatmanloon te verdienen zodat zij recht heeft op voortzetting van haar Ziektewet uitkering. Eiseres voert aan dat onvoldoende rekening is gehouden met haar depressieve klachten. Hierdoor is zij minder belastbaar. De verzekeringsarts had informatie moeten inwinnen bij de behandelaar van eiseres. Bovendien zijn de geduide functies ten onrechte als passend aangemerkt omdat de belasting in deze werkzaamheden de functionele mogelijkheden van eiseres overschrijdt.
Wettelijk kader
4. De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
Beoordeling
Ontvankelijkheid beroep
5.1
De rechtbank stelt voorop dat voorschriften betreffende de termijn waarbinnen beroep kan worden ingesteld en het gevolg ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift van openbare orde zijn. Daarom is de rechtbank gehouden om ambtshalve te beoordelen of eiseres ontvankelijk is in haar beroep.
5.2
De termijn voor het indienen van een beroepschrift begint met de dag na die van dagtekening van het bestreden besluit. De beroepstermijn bedraagt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken. Een beroepschrift is tijdig ingediend, wanneer het voor het einde van die termijn is ontvangen (artikel 6:9, eerste lid, van de Awb). Bij verzending per post is een beroepschrift nog tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het bovendien niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, tweede lid, van de Awb).
5.3
Het beroepschrift is gedagtekend 31 maart 2020 en door de rechtbank ontvangen op 8 april 2020. De rechtbank stelt vast dat 1 april 2020 de laatste dag van de beroepstermijn was en het beroepschrift dus na afloop van die termijn door de rechtbank is ontvangen.
5.4
De gemachtigde van eiseres voert aan dat hij het beroepschrift op 31 maart 2020, voor het einde van de beroepstermijn, persoonlijk in de brievenbus heeft gedeponeerd. Ter onderbouwing van die stelling heeft hij twee foto’s overgelegd. Verder stelt (de gemachtigde van) eiseres dat het beroepschrift op 8 april 2020 tijdig door de rechtbank is ontvangen.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat eiseres met de door haar overgelegde foto’s voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar gemachtigde het beroepschrift op 31 maart 2020 ter post heeft bezorgd. De stelling van het UWV dat de foto’s 17.45u aangeven terwijl de brievenbus om 17.00u wordt geleegd, leidt niet tot een ander oordeel nu 1 april 2020 de laatste dag van de beroepstermijn was en het beroepschrift dus voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. Nu het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn door de rechtbank is ontvangen, namelijk op 8 april 2020, is het beroepschrift gelet op het bepaalde in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb tijdig ontvangen.
5.6
Het voorgaande leidt ertoe dat eiseres kan worden ontvangen in haar beroep.
Toetsingskader
6.1
Niet in geschil is dat eiseres 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiseres in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een Ziektewet uitkering.
6.2
Van belang voor de beoordeling van het bestreden besluit is de gezondheidstoestand van eiseres op 7 mei 2019, de datum die volgt uit de tekst van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW.
Medische beoordeling
7.1
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een primaire verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
7.2
De verzekeringsarts heeft eiseres gezien op het spreekuur, haar psychisch en lichamelijk onderzocht en dossieronderzoek verricht. Eiseres heeft in maart 2015 een hersenbloeding doorgemaakt en is sindsdien snel vermoeid, duizelig en heeft verminderde kracht in haar linker lichaamshelft. Op 19 april 2018 is het dienstverband gestart. Eiseres heeft zich op 8 mei 2018 ziekgemeld omdat de uitvoering van de werkzaamheden in verband met haar klachten niet mogelijk was. De verzekeringsarts heeft nadere medische informatie ingewonnen bij de huisarts van eiseres. Daarop heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat eiseres beperkingen heeft ten aanzien van normaal functioneren. Deze beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 mei 2019. Uit de FML volgt dat eiseres niet kan werken op een ladder of op hoogte en dat eiseres beperkt is ten aanzien van een aantal dynamische handelingen en statische houdingen.
7.3
De verzekeringsarts b&b heeft eiseres gezien tijdens de hoorzitting, haar lichamelijk onderzocht en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat de (primaire) verzekeringsgeneeskundige voldoende gegevens voorhanden had om de belastbaarheid te kunnen vaststellen. Er was voldoende informatie voorhanden om tot een beslissing te kunnen komen en er is adequaat geoordeeld. Uit het bezwaarschrift en de gegevens verkregen bij de hoorzitting komen geen evident nieuwe medische feiten naar voren welke aanleiding geven tot wijziging van het medisch verzekeringsgeneeskundig oordeel per datum in geding. Niet is gebleken dat de primaire verzekeringsarts een onjuist of onvolledig beeld had van de gezondheidstoestand van eiseres en de daaruit voortvloeiende medische beperkingen. Eiseres heeft geen nadere medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is van ernstigere beperkingen dan waarvan bij de totstandkoming van de beslissing is uitgegaan, aldus de verzekeringsarts b&b.
7.4
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat haar depressieve klachten onvoldoende zijn betrokken bij de beoordeling. De primaire verzekeringsarts had daarover informatie moeten inwinnen bij de behandelaar.
Opvragen aanvullende informatie
7.5
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder de depressieve klachten. De verzekeringsartsen hebben eiseres gezien en lichamelijk en psychisch onderzocht. Ook is informatie bij de huisarts opgevraagd en betrokken bij de beoordeling. De huisarts van eiseres schrijft in zijn brief van 12 april 2019 dat eiseres bekend is met depressieve klachten en dat eiseres onder behandeling is geweest bij GGZ. Die informatie is door de primaire verzekeringsarts meegenomen bij zijn beoordeling, maar heeft niet geleid tot het aannemen van een beperking. Dat blijkt uit de rapportages van de verzekeringsartsen. Eiseres was op de datum in geding niet onder behandeling van een psychiater of psycholoog. Daarom kon de primaire verzekeringsarts geen nadere informatie opvragen over de depressieve klachten van eiseres.
7.6
Uit het huisartsenjournaal volgt immers dat op de datum in geding de behandeling bij GGZ op initiatief van eiseres was geëindigd en eiseres op dat moment (nog) niet onder behandeling was bij I-psy. Ter zitting heeft eiseres dat ook erkend. De omstandigheid dat eiseres op de wachtlijst is geplaatst maakt dat niet anders.
7.7
Nu er geen aanleiding bestond voor de verzekeringsartsen om aanvullende medische informatie op te vragen, slaagt de beroepsgrond niet.
Zorgvuldigheid medische beoordeling
7.8
De rechtbank ziet ook geen aanleiding te oordelen dat het UWV de belastbaarheid van eiseres onjuist heeft ingeschat en onvoldoende beperkingen heeft aangenomen. Eiseres heeft de stelling dat zij ernstiger is beperkt niet met medische gegevens onderbouwd. De verzekeringsartsen zijn er, zoals hiervoor overwogen, mee bekend dat eiseres depressieve klachten heeft. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen de hiermee verband houdende (objectiveerbare) beperkingen hebben onderschat. In de door eiseres overgelegde medische informatie vindt de rechtbank geen steun voor het standpunt dat de medische beoordeling onjuist is. De brief van de huisarts van 29 augustus 2018 en het huisartsenjournaal vermelden immers uitsluitend dat sprake is van depressieve klachten. De huisarts verbindt daar echter geen conclusies aan.
7.9
Het is de rechtbank duidelijk dat eiseres forsere klachten ervaart dan tot uiting komt in de door UWV vastgestelde beperkingen. Bij een beoordeling als deze wordt echter geen rekening gehouden met alle – subjectief – ervaren gezondheidsklachten van de betrokkene. Slechts indien en voor zover klachten zijn terug te voeren op een, objectief medisch aantoonbare, ziekte of gebrek leidt dit tot het aannemen van beperkingen. Zoals hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank geen reden om te concluderen dat het UWV in de FML de (objectiveerbare) klachten van eiseres heeft onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
7.1
De stelling van eiseres dat de door verzekeringsarts Klijn van arbodienst ArdoSZ opgemaakte FML afwijkt van de FML van de primaire verzekeringsarts, en dat de primaire verzekeringsarts die afwijking had moeten motiveren, leidt niet tot een ander oordeel. De primaire verzekeringsarts mag immers afgaan op zijn eigen oordeel. Bovendien is de primaire verzekeringsarts de aangewezen medisch deskundige voor de eerstejaarsbeoordeling en niet de verzekeringsarts van de werkgever, die in het kader van de re-integratie een ander beoordelingskader hanteert.
Geschiktheid voor de functies
8.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), textielproductenmaker (Sbc-code 111160) en medewerker tuinbouw (Sbc-code 111010).
8.2
Eiseres voert aan dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiseres aangevoerd dat de belasting in deze werkzaamheden haar functionele mogelijkheden overschrijdt. Voor de functie productiemedewerker industrie (SBC11180) en textielproductenmaker (SBC11160) is reiken een vereiste. Eiseres is op dit punt beperkt. De frequentie voor reiken is maximaal 450 keer. In beide functies wordt de frequentie overschreden (600 en 590 keer). Een afstand van meer dan 30 cm wordt volgens het CBBS beschouwd als reiken. Daarom wordt de frequentie reiken overschreden. Van compensatie door afstand of energetisch kan geen sprake zijn.
8.3
Het UWV voert aan dat de hogere frequentie energetisch wordt gecompenseerd door de voornamelijk gevraagde geringere reikafstand van 50 cm waar 70 cm is toegestaan.
8.4
De rechtbank overweegt dat in het CBBS onder reiken wordt verstaan het actief verplaatsen van één of beide hand(en) door strekken en buigen van de arm(en). Vanaf 30 cm is sprake van reiken en de maximale reikafstand zonder buigen of torderen bedraagt 70 cm. Eiseres is beperkt ten aanzien van het aantal reikbewegingen en niet ten aanzien van
de afstand. Vast staat dat eiseres voor de geduide functies minder ver dan 70 cm hoeft te reiken, namelijk 50 cm. Het is aannemelijk dat dit een compensatie oplevert. Immers, 450 x 70 cm = 31.500 cm en 600 x 50 cm = 30.000 cm. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres niet heeft weersproken dat zij niet hoeft te buigen of torderen om 50 cm te reiken. Voor zover eiseres beoogt te betogen dat compensatie in afstand niet relevant is voor de beoordeling of het onderdeel reiken wordt overschreden, volgt de rechtbank eiseres hierin dus niet. In het CBBS en de toelichting daarop ziet de rechtbank geen steun voor dit standpunt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de uitleg van het UWV dat de geringere reikafstand een energetische compensatie voor de grotere frequentie oplevert een redelijke uitleg is.
Mate van arbeidsongeschiktheid
9.1
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
9.2
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 8 juli 2019.
Conclusie
10.1
Het beroep zal gelet op het voorgaande ongegrond worden verklaard.
10.2
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling aan eiseres toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.J.M. Stoof, rechter, in aanwezigheid van B.C. van Sprundel, griffier op 6 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.