ECLI:NL:RBZWB:2021:3397

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 20_826 en 20_5043 en 20_5044 en 20_5046 en 20_5120
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor bouwstallingsruimte en verkeersoverlast in Tholen

In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen, dat op 10 december 2019 een omgevingsvergunning heeft verleend aan [naam B.V.] voor het bouwen van een stallingsruimte op het perceel [perceel] te [plaatsnaam]. De eisers, waaronder [eiser1], [eiser2], [eiser5] en [eiser6], stellen dat hun belangen onvoldoende zijn meegewogen en dat de toename van verkeer over de N656, Molendijk en Onder de Molen in [plaatsnaam] hen hinder zal opleveren in de vorm van verkeerslawaai, trillingen en gevaar. De rechtbank heeft op 20 april 2021 de zaak behandeld, waarbij eiser [eiser1] optrad als gemachtigde voor de andere eisers.

De rechtbank overweegt dat het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning geen weigeringsgronden heeft kunnen vaststellen op basis van artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank concludeert dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan, de redelijke eisen van welstand, de Bouwverordening of het Bouwbesluit 2012. De rechtbank stelt vast dat de belangen van de eisers met betrekking tot geluidsoverlast en verkeersproblematiek niet kunnen leiden tot een weigering van de omgevingsvergunning, omdat de wet het college geen ruimte biedt voor een belangenafweging.

De rechtbank verklaart het beroep van [eiser3] en [eiser4] niet-ontvankelijk, omdat zij niet meer woonachtig zijn in [plaatsnaam]. Voor de overige eisers wordt het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig op 2 juli 2021 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/826, 20/5043, 20/5044, 20/5046 en 20/5120 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser1],

[eiser2],
[eiser3] en [eiser4],
[eiser5],
en
[eiser6],
allen te [plaatsnaam], eisers,
gemachtigde: [gemachtigde],
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 10 december 2019 (bestreden besluit) van het college inzake de aan [naam B.V.]. verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een stallingsruimte op het perceel [perceel] te [plaatsnaam].
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 20 april 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser [eiser1], die tevens optrad als gemachtigde van de andere eisers, zijn echtgenote en mr. X.M. Born en [aanwezige college] namens het college.

Overwegingen

Feiten
1. Bij besluit van 11 juli 2019 (primaire besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan [naam B.V.] voor het bouwen van stallingsruimte op het perceel [perceel] te [plaatsnaam] (hierna: het perceel).
Tegen dit besluit hebben eisers een bezwaarschrift ingediend. Eisers zijn
op 7 november 2019 gehoord door de commissie van advies voor de bezwaarschriften.
Deze commissie heeft geadviseerd het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.
In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit, met verwijzing naar voormeld advies van de commissie, ongegrond verklaard.
Eisers hebben op 25 januari 2020 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De beroepsgronden zijn door eisers op 4 maart 2020 ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Omvang geschil
2. Aan de rechtbank ligt de vraag voor of het college terecht de omgevingsvergunning voor het perceel heeft verleend.
Standpunten van partijen
3. Eisers voeren aan dat hun belangen onvoldoende zijn meegewogen bij de besluitvorming. Als gevolg van het bestreden besluit zal het auto- en vrachtverkeer over de N656, Molendijk en Onder de Molen in [plaatsnaam] toenemen, waarvan eisers hinder zullen ervaren in de vorm van verkeerslawaai, trillingen en gevaar. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft al in de uitspraak van 11 maart 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BH5545) overwogen dat een toename van het verkeer tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat kan leiden. Het college verkoopt telkens een klein deel van het agrarisch gebied aan een ondernemer en stelt dat de hoeveelheid extra verkeer zo weinig is dat de bewoners er geen last van zullen hebben. Het totaal aan toegenomen verkeer is zodanig groot dat geen sprake meer is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het college trekt zich kennelijk niets aan van de uitspraak van de AbRS. Door doelbewust de belangen van de bewoners van de [buurtnaam] te negeren is sprake van onbehoorlijk bestuur.
Eisers verzoeken de rechtbank om het college te verplichten met hen in overleg te treden, dan wel maatregelen te treffen om de verkeersoverlast te reduceren tot het door de AbRS vastgestelde niveau van 53,11 dBA. Indien dat niet mogelijk is, verzoeken eisers de koop- of erfpachtovereenkomsten van de betreffende drie terreinen en de omgevingsvergunning voor het aanleggen van de tijdelijke weg in agrarisch gebied, te vernietigen.
4. Het college stelt zich op het standpunt dat het bij gebreke van weigeringsgronden op basis van artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de omgevingsvergunning heeft moeten verlenen. Ten aanzien van het te verwachten extra verkeer merkt het college op dat de gemeente en de provincie al jaren bezig zijn met plannen voor het realiseren van een rondweg. Verder blijkt dat de verkeersintensiteit is afgenomen sinds de openstelling van de A4 tussen Bergen op Zoom en Dinteloord. Omgevingsvergunningen voor andere activiteiten dienen volgens het college in afzonderlijke procedures bestreden te worden.
Wettelijk kader
5. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
Ontvankelijkheid
6.1
Om als belanghebbende bij een besluit in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State – bijvoorbeeld de uitspraak van 30 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2347) – een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
6.2
Op de zitting is gebleken dat eisers [eiser3] en [eiser4] inmiddels niet meer woonachtig zijn in [plaatsnaam], omdat zij zijn verhuisd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat zij met betrekking tot de verleende omgevingsvergunning niet meer als belanghebbende in de zin van de Awb kunnen worden aangemerkt. Dat brengt de rechtbank tot de conclusie dat [eiser3] en [eiser4] niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden in hun beroep tegen deze omgevingsvergunning.
Inhoudelijk
6.3
De rechtbank overweegt dat in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo de situaties zijn opgesomd waarin de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet worden geweigerd. Dit is het geval wanneer het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, de redelijke eisen van welstand, de Bouwverordening of het Bouwbesluit 2012.
Deze in artikel 2.10 van de Wabo vermelde weigeringsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dit betekent dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als de bouwactiviteit in strijd is met één of meer genoemde toetsingsgronden en dat de omgevingsvergunning moet worden verleend, indien geen sprake is van één van deze weigeringsgronden. Indien dat laatste het geval is, staat het het college, gelet op de dwingende formulering van genoemd artikel, niet vrij om een ruimer toetsingskader te hanteren en zal hij ook aan een belangenafweging niet kunnen toekomen.
6.4
Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
Niet in geschil is dat het bouwplan niet in strijd is met het bouwbesluit, de bouwverordening en de redelijke eisen van welstand. Verder is het bouwplan in overeenstemming met de van belang zijnde planregels van het bestemmingsplan “[bestemmingsplan]” en voldoet het aan de parkeernorm uit het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan2]’. Aldus doet geen van de weigeringsgronden van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo zich voor. Het limitatief-imperatieve stelsel van dit artikel verzet zich er tegen dat de omgevingsvergunning op een andere grond wordt geweigerd. Het college was gehouden de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.
Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat eisers zich zorgen maken over hun woon- en leefgenot door de hoeveelheid verkeer dat dagelijks gebruik maakt van de N656 en de Molendijk door [plaatsnaam] en de (geluids)overlast die daarmee gepaard gaat, biedt de wet het college bij de beslissing op de vergunningaanvraag geen ruimte voor een belangenafweging. De belangen van eisers met betrekking tot de geluidsoverlast en de verkeersproblematiek, kunnen, hoe invoelbaar deze belangen ook zijn, niet leiden tot weigering van de gevraagde omgevingsvergunning.
Conclusie
7. Het beroep van [eiser3] en [eiser4] is niet-ontvankelijk en voor het overige is het beroep ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van [eiser3] en [eiser4] niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van [eiser1], [eiser2], [eiser5] en [eiser6] ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Graumans, griffier, op 2 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder ‘belanghebbende’ verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien sprake is van strijd met – kort gezegd – het bouwbesluit (a), de bouwverordening (b), het bestemmingsplan (c) of de redelijke eisen van welstand (d).
Bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan]’
Het perceel [perceel] te [plaatsnaam] is gelegen in het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan]’.
Op het perceel rust de bestemming ‘Bedrijventerrein’ met de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’ en de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie – 3’.
Ingevolge artikel 5.1 van het bestemmingsplan zijn de voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’ bestemd voor: bedrijven tot en met categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten ‘bedrijventerrein’.
Ingevolge artikel 38.1 van het bestemmingsplan zijn de voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het behoud, de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en aanwezige vindplaatsen, niet zijnde beschermd van rijkswege.
Bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan2]’
Tevens is het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan2]’ van toepassing op het perceel.
Ingevolge artikel 4.1, onder b, van dat bestemmingsplan kan de omgevingsvergunning voor het bouwen alleen worden verleend als wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals opgenomen in het ‘Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan - Tholen 2009-2018’ (d.d. 16 december 2008). Ingevolge dat plan bedraagt de parkeernorm 0,8 per 100 m² BVO.