ECLI:NL:RBZWB:2021:3376

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 20_770
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over de inrichting van een blauwe zone in parkeergarage en de toezeggingen van het college van burgemeester en wethouders

Op 2 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle als verweerder en een vereniging als eiser. De zaak betreft de instelling van een blauwe parkeerschijfzone in een deel van de parkeergarage in Goirle. Het college had op 17 juli 2019 een besluit genomen om een blauwe zone in te stellen, maar dit werd door de eisers betwist op basis van een eerder gemaakte parkeerovereenkomst en toezeggingen van het college. Tijdens de zitting op 25 augustus 2020 zijn de eisers niet verschenen, maar het college heeft wel gereageerd op de bezwaren van de eisers. De rechtbank heeft de zaak vervolgens beoordeeld en geconcludeerd dat de toezegging van het college niet voldoende was om de verwachtingen van de eisers te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om 50% van de parkeergarage als blauwe zone in te richten, waarbij de belangen van omwonenden en werkenden zwaarder wogen dan die van de eisers. De rechtbank verklaarde het beroep van de eisers ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/770 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2021 in de zaak tussen

[naam vereniging]en
[naam eerste vereniging] ,te [plaatsnaam] , eisers,
gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 17 juli 2019 (primaire besluit) heeft het college een blauwe (parkeerschijf) zone ingesteld in een deel van parkeergarage “ [naam parkeergarage] ” in [plaatsnaam] .
In het besluit van 13 december 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 25 augustus 2020 in Breda.
Eisers zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Namens het college is [aanwezige college] verschenen als gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst om het college in de gelegenheid te stellen om te reageren op de brief van 28 november 2018 van [naam opzichter] namens het college aan de heer [naam bestuurder] , bestuurder van beide VvE’s.
Verweerder heeft bij brief van 25 september 2020 met bijlagen gereageerd. De gemachtigde heeft bij brief van 27 januari 2021 met bijlage gereageerd.
Daarop heeft de rechtbank op 16 maart 2021 het onderzoek gesloten. De uitspraaktermijn is verlengd tot uiterlijk 19 juli 2021.

Overwegingen

1. Sinds 1 mei 2006 is een blauwe zone van kracht in het centrumgebied van [plaatsnaam] . In juli 2009 en mei 2011 werd deze blauwe zone herijkt. In het bestuursakkoord 2014-2018 is opgenomen dat de blauwe zone gemonitord moet worden. Daarom is in november 2016 het project Evaluatie Blauwe zone opgestart. Tijdens deze evaluatie is een parkeeronderzoek uitgevoerd.
Parkeergarage “ [naam parkeergarage] ” had geen blauwe zone. Op basis van de evaluatie heeft het college 50% van de parkeerplaatsen in parkeergarage “ [naam parkeergarage] ” aangewezen als blauwe zone, zodat er 99 parkeerplaatsen in de blauwe zone bijkomen. Daarnaast heeft het college besloten dat de maximale parkeerduur in de blauwe zone overal 3 uur wordt. Dit verkeersbesluit is op 17 juli 2019 gepubliceerd in de Staatscourant en in het Goirles Belang.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit verkeersbesluit.
Het college heeft de commissie voor de bezwaarschriften (de commissie) om advies gevraagd. Op 5 november 2019 hebben eisers hun bezwaar nader toegelicht tijdens een hoorzitting bij de commissie.
In een advies van 14 november 2019 heeft de commissie geadviseerd de bezwaren van eisers ongegrond te verklaren. In het bestreden besluit heeft het college het advies van de commissie overgenomen en dienovereenkomstig besloten.
2. Eisers stellen zich op het standpunt dat het college in strijd handelt met een in 2013 gesloten civielrechtelijke parkeerovereenkomst, die onder meer voorschrijft dat (een vorm van) parkeerregulering in overleg tussen partijen moet plaatsvinden en dat “kort parkeren” gestimuleerd moet worden en “lang parkeren” ontmoedigd. Verder wijzen eisers erop dat het college in een brief van 28 november 2018 heeft toegezegd dat er in de parkeergarage een blauwe zone van 75% zou komen. De rechtbank begrijpt dat eisers zich hiermee beroepen op het vertrouwensbeginsel.
Parkeerovereenkomst
3. De rechtbank stelt voorop dat, hoewel het verkeersbesluit tot het instellen van een blauwe zone in parkeergarage “ [naam parkeergarage] ” geen betrekking heeft op een openbare weg als bedoeld in artikel 4 van de Wegenwet, het college bevoegd is dit verkeersbesluit te nemen. Niet in geschil is immers dat partijen zijn overeengekomen dat een deel van de parkeergarage, te weten 198 parkeerplaatsen, voor eenieder openbaar toegankelijk is en dat de gemeente een appartementsrecht heeft voor dat deel van de parkeergarage.
Met het instellen van een blauwe zone van 50% in de parkeergarage wordt kort parkeren gestimuleerd, zodat het verkeersbesluit ook in dat opzicht niet in strijd is met de parkeerovereenkomst.
Vertrouwensbeginsel
5. Eisers stellen dat het college heeft toegezegd dat 75% van de parkeergarage zou worden ingericht als blauwe zone en wijzen daartoe op een brief aan de VVE van 28 november 2018, ondertekend door [naam opzichter] , opzichter, namens het college van burgemeester en wethouders. In deze brief staat, voor zover hier van belang:
“Tijdens deze gesprekken onder leiding van mediator [naam mediator] , heeft de gemeente zich bereid getoond om akkoord te gaan met 75% blauwe zone zoals in het verleden voorgesteld door de VVE. Om te onderstrepen dat we wel hebben ingestemd met dat percentage maar niet met de aanvullende financiële eis van de VVE, zullen we nu stappen ondernemen om de blauwe zone in te richten voor 75% van de garage.”
6. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is volgens vaste jurisprudentie van de AbRS vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van het bestuursorgaan toezeggingen of andere gedragingen zijn gedaan, waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [1]
Degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel dient aannemelijk te maken dat sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk hebben gewekt van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. [2]
Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval indien de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.
Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. [3]
7. Het college betwist dat is toegezegd dat 75% van de parkeergarage zou worden ingericht als blauwe zone.
7.1
Het college stelt zich allereerst op het standpunt dat de uitlating van [naam opzichter] in de brief van 28 november 2018 geen toezegging oplevert waaraan eisers het gerechtvaardigd vertrouwen mochten ontlenen dat 75% van de parkeerplaatsen in de parkeergarage als blauwe zone zouden worden ingericht.
Aan voormelde uitlating in de brief van 28 november 2018 kan volgens het college geen toezegging worden ontleend in het licht van de (latere) e-mail van [naam opzichter] van
18 december 2018, waarin staat dat “de daadwerkelijke omvang en de uitvoering of het überhaupt invoeren van de blauwe zone is ter beoordeling aan het college”. Toen eisers deze e-mail lazen hadden zij zich moeten beseffen dat [naam opzichter] deze toezegging niet kon doen.
De uitlating is daarbij volgens het college onvoldoende specifiek/concreet om als toezegging te worden aangemerkt en bevat slechts een inspanningsverplichting ter nakoming van mediation afspraken. Uit de uitlating blijkt immers niet hoe de te nemen stappen zich tot het verkeersbesluit verhouden.
Als al sprake is van een toezegging, is die toezegging niet gedaan in het kader van het verkeersbesluit, maar in het kader van het mediationtraject, dat over een heel ander onderwerp ging. Een uitlating die tijdens gesprekken over een ander onderwerp is gedaan, levert geen toezegging op die moet worden nagekomen, aldus het college.
7.2
Verder stelt het college dat eisers er niet op konden vertrouwen dat [naam opzichter] in zijn functie van opzichter accommodaties bevoegd was deze toezegging te doen. Enkel het college is bevoegd tot het nemen van een verkeersbesluit en [naam opzichter] is geen lid van het college. De uitlating heeft daarbij volgens het college geen betrekking op het onderwerp van het werkgebied van [naam opzichter] .
7.3
Tot slot stelt het college dat eventueel gewekte verwachtingen in dit geval niet nageleefd hoeven te worden, omdat het algemeen belang en de belangen van derden (omwonenden en werkenden) zich verzetten tegen een parkeergarage die voor een hoger percentage dan 50% als blauwe zone is ingericht. Het college stelt dat het besluit een compromis is tussen de verschillende betrokken belangen, namelijk: (1) de VVE en ondernemers, die zoveel mogelijk parkeerplaatsen willen waar bezoekers kunnen parkeren, (2) de werkenden, die graag in de buurt van het werkadres willen parkeren en (3) de bewoners, die graag zo dicht mogelijk bij hun woning willen parkeren.
Het college heeft in dit verband ook nog gewezen op het objectieve parkeeronderzoek dat het heeft laten verrichten, waarin de volgende aanbevelingen zijn gegeven:
  • uitbreiding parkeercapaciteit voor bezoekers is wenselijk. Zowel qua aantal als voor wat betreft kort parkeren. Met een verruiming van de capaciteit met circa 50 tot 100 parkeerplaatsen kan bij het huidige voorzieningenniveau in het centrum ook op piekmomenten voldoende capaciteit geboden worden.
  • de omvang van de blauwe zone hoeft niet gewijzigd te worden. Uitgezonderd de parkeergarage is er geen noodzaak om de blauwe zone uit te breiden.
  • uitbreiding van het aanbod aan kort-parkeren door in de parkeergarage [naam parkeergarage] een gedeelte van de parkeercapaciteit voor bezoekers te bestemmen door het gedeeltelijk instellen van een blauwe zone (circa 25 plaatsen, nabij de roltrap).
8. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor aangehaalde alinea uit de brief van
28 november 2018 wel degelijk kan worden aangemerkt als een toezegging. De tekst van de brief is duidelijk en concreet en er wordt geen voorbehoud gemaakt. Dat de uitlating in een latere e-mail wordt genuanceerd doet daar niet aan af. De uitlating hoeft naar het oordeel van de rechtbank niet zó specifiek te zijn dat deze ook omschrijft hoe deze toezegging zal worden bekrachtigd in een verkeersbesluit. Dat de uitlating is gedaan in het kader van een mediationtraject maakt niet dat de toezegging niet behoeft te worden nagekomen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de toezegging aan het college kan worden toegerekend. [naam opzichter] heeft de brief immers ondertekend namens het college. Eisers stellen dat [naam opzichter] werkzaam is als opzichter/directievoerder afdeling Realisatie en Beheer (dat blijkt ook uit ondertekening e-mails) en dat hij sinds hij in dienst is getreden het aanspreekpunt is voor parkeergarage “ [naam parkeergarage] ” en bij alle vergaderingen van de VVE en de mediation aanwezig is geweest namens de gemeente. Gelet op die omstandigheden konden eisers naar het oordeel van de rechtbank veronderstellen dat [naam opzichter] de opvatting van het college vertolkte.
9. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen, betekent niet dat deze altijd moeten worden gehonoreerd. In dit geval stelt het college naar het oordeel van de rechtbank terecht dat de gewekte verwachtingen niet nageleefd dienen te worden, omdat het algemeen belang en de belangen van derden (omwonenden en werkenden) zich verzetten tegen een parkeergarage die voor een hoger percentage dan 50% als blauwe zone is ingericht. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hier een compromis noodzakelijk is tussen de verschillende betrokken belangen, namelijk: de VVE en ondernemers, die zoveel mogelijk parkeerplaatsen willen waar bezoekers kunnen parkeren, de werkenden, die graag in de buurt van het werkadres willen parkeren en de bewoners, die graag zo dicht mogelijk bij hun woning willen parkeren. Het college heeft de belangen van werkenden en omwonenden zwaarder mogen laten wegen dan de belangen van eisers bij het onverkort vasthouden aan de toezegging dat 75% van de parkeergarage als blauwe zone wordt ingericht. In dit verband is ook relevant dat het besluit van het college past bij de resultaten van het uitgevoerde parkeeronderzoek.
10. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 2 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.AbRS 15 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1074
2.AbRS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694
3.AbRS 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2175