ECLI:NL:RBZWB:2021:3374

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7505
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid na bedrijfsongeval

Op 2 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van eiser, die een WIA-uitkering had aangevraagd na een bedrijfsongeval waarbij hij een deel van zijn rechter middelvinger had verloren. Het UWV had in een primair besluit van 6 augustus 2019 de aanvraag voor de WIA-uitkering afgewezen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd in een bestreden besluit van 11 juni 2020 bevestigd, waarop eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 27 mei 2021 werd het beroep behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het UWV.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsartsen hadden rekening gehouden met de klachten van eiser, waaronder de psychische gevolgen van het missen van zijn middelvinger. De rechtbank concludeerde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op 15,42% was vastgesteld, wat onder de vereiste 35% ligt voor het recht op een WIA-uitkering. Eiser had aangevoerd dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat, maar de rechtbank vond dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het UWV om de WIA-uitkering te weigeren. Eiser had geen gronden aangevoerd die de rechtbank deden twijfelen aan de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 2 juli 2021, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7505 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. L.L. Ross,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 6 augustus 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
In het besluit van 11 juni 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 27 mei 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn echtgenote, zijn gemachtigde en [aanwezige UWV] namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als productiemedewerker/operator bij [naam B.V.] te Tilburg, via [naam B.V. 2] te Tilburg. Voor dat werk is hij uitgevallen op 7 september 2017 vanwege een bedrijfsongeval als gevolg waarvan ¾ van de middelvinger rechts van eiser is geamputeerd.
Nadat het UWV eiser hiervoor een uitkering ingevolge de Ziektewet had toegekend heeft het UWV bij besluit van 27 augustus 2018 besloten dat eiser niet in staat was te werken en dat daarom zijn ZW-uitkering per 6 september 2018 wordt voortgezet.
Vervolgens heeft eiser op 11 juni 2019 een uitkering ingevolge de WIA aangevraagd.
Bij het primaire besluit heeft het UWV geweigerd eiser per 5 september 2019 een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid 15,42% en daarmee minder dan 35% bedraagt.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 5 september 2019 heeft vastgesteld op 15,42% en daarom terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per die datum.
3.
Wettelijk kader
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts J. Oliveio heeft het dossier bestudeerd, eiser gezien op haar spreekuur van 11 juli 2019 en de door haar opgevraagde informatie van I-Psy van psycholoog L. Serghini en psychotherapeut K. Saoui van 19 maart 2019 bestudeerd. Zij heeft gerapporteerd dat eiser vanwege het ontbreken van een groot deel van de middelvinger van de rechterhand ook beperkingen ervaart met tillen en lang vasthouden van voorwerpen. De verzekeringsarts bleek bij haar onderzoek dat de kracht in de rechterhand goed is en dat eiser ook in staat is adequaat een handtekening te zetten. Ook krijgt hij geen paniekaanval als hij kijkt naar zijn hand. Uit het verhaal van eiser blijkt haar dan ook enige inconsistentie omdat eiser aangeeft dat als hij naar zijn hand kijkt en ziet dat hij zijn vinger mist een paniekaanval te krijgen, maar dat bleek bij het spreekuur niet het geval te zijn. Ook geeft eiser aan geen kracht te hebben in de rechterhand, waardoor tillen niet mogelijk is, maar de kracht in de rechterhand bleek bij het onderzoek goed. De amputatie van de vinger kan niet de ernst van zijn belemmeringen verklaren.
Eiser heeft volgens de verzekeringsarts met name vanwege de niet fysieke (mentale) problematiek beperkingen in het normaal functioneren. Dit geldt voor zwaar mentaal belastende werkzaamheden; beperkingen worden dan ook gegeven voor veelvuldige storingen, voor hoog handelingstempo, voor complexe mentale taken, voor deadlines/productiepieken en voor persoonlijk risico. Ook wordt eiser beperkt geacht voor conflicthantering.
De door eiser geclaimde belemmeringen betreffen het fysiek functioneren voor tillen en/of dragen en die kunnen medisch niet worden verklaard volgens Oliveiro. Zij geeft dan ook verder geen beperkingen aan in de overige rubrieken, behalve voor zware trillingen op de rechter middelvinger, aangezien de vingerstomp gevoelig is.
Hoewel eiser claimt niet werkzaam te kunnen zijn voldoet hij niet aan één van de criteria voor ‘geen benutbare mogelijkheden’. Hij is niet opgenomen, niet ADL-afhankelijk, er is geen onvermogen tot persoonlijk/sociaal functioneren, eiser is niet bedlegerig en er is geen sprake van sterk wisselende mogelijkheden. Hij voldoet volgens de verzekeringsarts evenmin aan de standaard voor een duurbeperking omdat hij niet verminderd beschikbaar is vanwege te volgen intensieve behandelingen, hij niet bekend is met een ernstige aandoening die energetische beperkingen zou moet geven en er bestaat uit preventief oogpunt geen noodzaak voor een duurbeperking omdat eiser niet bekend is met een aandoening waarbij hij makkelijk over zijn grenzen gaat.
Verzekeringsarts Oliveiro acht de prognose gunstig bij adequate behandeling en heeft de beperkingen en de belastbaarheid van eiser zoals die uit haar onderzoek zijn gebleken neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 11 juli 2019.
Verzekeringsarts b&b J. Joosten heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, inclusief de informatie van de eiser in diens letselschadezaak bijstaande verzekeringsarts E.C. van der Eijk en het behandelplan van de I-Psy psychiater en psycholoog van 14 oktober 2019. Verder heeft hij eiser gezien op het spreekuur van 23 januari 2020. De verzekeringsarts b&b is van mening dat er psychische problemen zijn vanwege het verlies van de rechter middelvinger bij een bedrijfsongeval, waarvoor een letselschade zaak loopt. De wond is goed genezen maar de top (van de 1-2 cm rest van de middelvinger) is nog gevoelig bij stoten. Na dit ongeval ondervindt eiser klachten. Bij observatie door de verzekeringsarts gebruikt eiser zijn hand gewoon en wordt die hand niet specifiek ontzien. Eiser wordt dan nog behandeld door de psycholoog en psychiater. Deze behandeling slaat niet echt aan.
Beperkingen worden aangegeven op psychogeen vlak en maar beperkt op lichamelijk vlak omdat er door het verlies van de middelvinger maar beperkt functionele beperkingen bestaan als gevolg van het gemis van de middelvinger en de gevoeligheid van de stomp voor aanraking en koude.
Eiser claimt een verminderde kracht van de rechterhand, de kracht blijkt bij testen wel goed. Beperkingen ten aanzien van de handfunctie worden niet aangegeven. Hoewel alle grepen in feite wel mogelijk zijn en de kracht nauwelijks beperkt is doordat hij gebruik kan maken van compensatie door zo nodig de ringvinger erbij te gebruiken of de genoemde greep met minder vingers uit te voeren, mist hij natuurlijk wel één vinger. Heel intensief priegelwerk is daarmee niet mogelijk met de rechterhand evenmin als een functie waarbij 10 vingers nodig zijn, zoals bij tien vingerig typen. Op dit punt zijn wel beperkingen aan te geven voor gebruik van de hand. De kracht ten aanzien van de te tillen gewichten zoals die binnen de arbo-normen gelden zijn aan te houden.
In bezwaar heeft eiser een rapport bijgevoegd van verzekeringsarts E.C. van der Eijck die tevens medisch adviseur is van zijn belangenbehartiger in de letselschadezaak. Hij heeft eiser blijkbaar niet zelf gezien, bespreekt de handproblematiek vanuit zijn visie en meent dat er meer beperkingen zijn als gevolg van de verloren vinger. Ook geeft hij aan dat eiser ondanks behandeling door de hele situatie is achteruitgegaan in zijn depressie.
Eiser ervaart de behandelingen als intensief. Joosten deelt die visie niet. In oktober 2018 heeft een intake plaatsgevonden bij I-Psy, daarna is de medicatie bijgesteld en vanaf mei 2019 tot september 2019 hebben zeven gesprekken plaatsgevonden. Uit de diverse informaties blijkt dat het behandelplan in de loop van de tijd niet of nauwelijks meer is bijgesteld. De diagnose is nog steeds PTSS en alle behandelingen hebben tot nog toe geen effect hadden. De diagnose is daarnaast nog steeds een depressie, matig van ernst.
Van een toename van de depressie is geen sprake, althans dit blijkt niet uit de informatie, noch uit de presentatie van eiser. Wel blijkt volgens de verzekeringsarts b&b uit de informatie dat er een duidelijke relatie is tussen de ervaren klachten in relatie tot het beëindigen van de UWV-uitkering. Dit wordt in de behandeling bij herhaling gemeld, maar dat aspect is niet valide voor constatering dat eiser dan maar volledig arbeidsongeschikt is. Ook bij zijn behandelingen wordt aangegeven dat eiser snel in paniek raakt, in het bijzonder bij het kijken naar zijn middelvinger. Van een daadwerkelijke paniekaanval is overigens geen sprake. Ook tijdens de hoorzitting wordt dit nog eens naar voren gebracht en ook dan blijft de paniekreactie uit.
Vanwege het gebruik van Trazolan 100mg voor slaapproblemen (cat III medicatie) zeker in
combinatie met Sertraline (cat II medicatie) geldt dat eiser niet mag autorijden en dat hij niet met gevaarlijke machines mag werken.
De gemelde bijwerkingen in ogenschouw nemend, acht de verzekeringsarts b&b hem ook vanwege deze medicatie als slaapmedicatie beperkt voor het werken in avond- of nachtdiensten.
Duidelijk is voor verzekeringsarts b&b Joosten dat de primaire arts met PTSS de juiste diagnose/insteek heeft gehad. Joosten concludeert dat de inschatting van de primaire arts ten aanzien van de bevindingen met betrekking tot de psychogene problematiek in het algemeen juist is. Echter vanwege het gebruik van, de reactie verminderende, bijwerkingen van de medicatie zijn volgens hem meer, de werkmogelijkheden beïnvloedende, beperkingen aan te geven.
Ook de handfunctie is door het missen van de middelvinger meer beperkt dan aangegeven. Daarvoor heeft Joosten de FML aangepast. Voor de overige aspecten acht hij de primaire medische beoordeling navolgbaar betreffende de situatie en bepaling van de aanwezige beperkingen. Er zijn de verzekeringsarts b&b in bezwaar geen redenen gebleken om hiervan af te wijken.
De conform zijn rapportage gewijzigde beperkingen en belastbaarheid heeft de verzekeringsarts b&b neergelegd in de FML van 20 mei 2020.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het onbegrijpelijk is dat een jaar eerder door een verzekeringsarts van het UWV wordt geconcludeerd dat hij niet kan werken, dat er sindsdien geen verbetering is en hij toch maar voor 15% arbeidsongeschikt wordt beschouwd door het UWV.
Hij wijst op de forse beperkingen voor zijn rechterhand en op de psychische problemen als gevolg van paniekaanvallen, angststoornis en PTSS waaraan hij lijdt. Therapie heeft niet tot verbetering geleid en bovendien is zijn rechterhand nog steeds zeer gevoelig, ook voor koude. Hij acht het onderzoek door de verzekeringsartsen van het UWV onvoldoende en stelt dat de PTSS veel ernstiger is dan die artsen aannemen.
Ook computergebruik en tillen/dragen moeten veel meer beperkt worden geacht volgens eiser en de gestelde compensatie met de andere vingers is volgens hem niet aan de orde.
Eiser heeft daarbij gewezen op de medische informatie die van I-Psy al aan het UWV is gestuurd en zendt nog een dergelijke brief mee van psycholoog L. Serghini en psychiater Y. Ilhan, beiden van I-Psy. Daarnaast heeft eiser gewezen op twee brieven (van 6 februari 2019 en 27 augustus 2020) van arts medisch adviseur E. de Grauw die aangeeft dat er een causaal verband is tussen het bedrijfsongeval dat tot de amputatie van eisers rechter middelvinger heeft geleid en zijn psychische klachten. Ook stelt zij dat er 1,5 jaar na het ongeval weinig vooruitgang is geboekt in de situatie van eiser.
4.3
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder ook de psychische klachten als gevolg van het moeten missen van een groot deel van zijn rechter middelvinger. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts b&b in de rapportages van 23 april 2020 en – in reactie op de beroepsgronden – van 11 mei 2021 er blijk van geeft een goede vertaling van de psychische problemen van eiser naar beperkingen in de FML te hebben gemaakt. Ook blijkt daaruit voldoende overtuigend dat de hand- en knijpkracht van eiser voldoende zijn en dat het gemis van één vinger geen substantiëel verlies van gebruik van muis en toetsenbord oplevert, te minder waar vaardigheid en snelheid geen issues zijn op dat punt.
De problemen die eiser ter zitting nog heeft aangegeven voor zijn rechter middelvinger met betrekking tot kou en schuren zijn niet met medisch geobjectiveerde verklaringen van artsen onderbouwd.
Ook overigens is niet gebleken dat in de FML van 20 mei 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: samensteller kunststof en rubberproducten (Sbc-code 271130), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten) (Sbc-code 111010).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat hij niet in staat is ‘priegelwerk’ te verrichten en niet tot een pincetgreep in staat te zijn. Ter zitting heeft eiser daar aan toegevoegd ook niet een zogenaamde sleutelgreep te kunnen gebruiken als gevolg van het ontbreken van de rechter middelvinger.
Zoals de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapportage van 12 mei 2021 in reactie op deze beroepsgronden aangeeft komt het in de geduide functies nooit voor dat een pengreep met beide handen tegelijk wordt vereist. Die informatie is verkregen van een arbeidskundig analist die op verzoek van de arbeidsdeskundige de door eiser genoemde problemen in relatie tot de geduide functies aan een nader onderzoek heeft onderworpen. Daarbij is opgemerkt dat de pengreep ook kan worden uitgevoerd met de combinatie wijsvinger, ringvinger en duim, welke compensatiemogelijkheid expliciet wordt genoemd in de FML.
De door eiser gestelde twijfels bij zijn mogelijkheden om het in de functies vereiste priegelwerk te verrichten en of hij wel de gevraagde fijne motoriek bezit, is eveneens door de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapportage van 12 mei 2021 weggenomen. Deze arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat dit met name ziet op het gebruik van de pincetgreep waarvoor de middelvinger niet nodig is, maar de duim en één vinger, in de regel de wijsvinger. Het precisiewerk in de geduide functies (net als de benodigde fijne motoriek) ziet in die functies enkel op het hanteren van de pincetgreep zodat het ontbreken van een middelvinger daaraan niet in de weg staat.
Voor het overige meldt de arbeidsdeskundige b&b nogmaals dat het gaat om eenvoudig productiewerk, zodat daarin geen reden ligt eiser daarvoor niet geschikt te achten.
De rechtbank ziet ook overigens geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 6 augustus 2019 en de rapporten van de arbeidsdeskundigen b&b van 10 juni 2020 en als hiervoor genoemd 12 mei 2021. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 15,42%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Dat leidt tot de conclusie dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 5 september 2019 heeft vastgesteld op 15,42% zodat eiser terecht voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht per die datum
.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 5 september 2019.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.