ECLI:NL:RBZWB:2021:3366

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7777
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen omgevingsvergunning voor loods op perceel

Op 2 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiser, wonende te [plaatsnaam], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 7 juli 2020, waarbij het college een omgevingsvergunning heeft verleend aan [bedrijfsnaam] voor het bouwen van een loods op het perceel [perceel 1] te [plaatsnaam]. Eiser betwist de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar door het college, omdat hij van mening is dat hij als belanghebbende moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 20 april 2021 waren eiser, zijn echtgenote en mr. X.M. Born aanwezig, evenals vertegenwoordigers van het college.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de afstand tussen de woning van eiser en het perceel ongeveer 420 meter bedraagt en dat eiser geen zicht heeft op het perceel. Het college had gesteld dat eiser geen belanghebbende is, omdat hij te ver van het perceel woont en geen directe hinder zou ondervinden van de omgevingsvergunning. De rechtbank oordeelt echter dat zonder concrete gegevens over de verkeersbewegingen, niet kan worden vastgesteld dat eiser geen hinder zal ondervinden. Daarom wordt eiser als belanghebbende aangemerkt en is het beroep gegrond.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het bezwaar van eiser tegen de omgevingsvergunning ongegrond. De rechtbank wijst erop dat de omgevingsvergunning niet in strijd is met de relevante wetgeving en dat het college verplicht was deze te verlenen. Eiser heeft recht op terugbetaling van het griffierecht van € 178,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7777 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 7 juli 2020 (bestreden besluit) van het college inzake de aan [bedrijfsnaam] verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een loods op het perceel [perceel 1] te [plaatsnaam].
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 20 april 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn echtgenote en mr. X.M. Born en [aanwezige college] namens het college.

Overwegingen

Feiten
1. Bij besluit van 18 februari 2020 (primaire besluit) heeft het college aan [bedrijfsnaam] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een loods op het perceel [perceel 1] te [plaatsnaam] (hierna: het perceel).
Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend. Eiser en het college hebben hun standpunten schriftelijk kenbaar gemaakt aan de commissie van advies voor de bezwaarschriften. De commissie heeft vervolgens geadviseerd het bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren.
In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit, met verwijzing naar voormeld advies van de commissie, niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een persoonlijk belang.
Eiser heeft op 13 juli 2020 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Omvang geschil
2. Aan de rechtbank ligt de vraag voor of het college terecht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Standpunten van partijen
3. Eiser voert aan dat het college ten onrechte zonder onderzoek heeft besloten dat eiser en de andere buurtbewoners geen last konden hebben van de uitbreiding van het bedrijf. Volgens eiser kan deze omgevingsvergunning niet los worden gezien van de omgevingsvergunningen die zijn verleend voor de percelen [perceel 2] en [perceel 3] te [plaatsnaam]. De omgevingsvergunningen tezamen leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen door de straat waar eiser woont ([buurtnaam]) en de daarmee gepaard gaande geluidsoverlast en hadden niet verleend mogen worden.
4. Het college stelt zich op het standpunt dat eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij op een te grote afstand van het perceel woont en geen direct zicht op het perceel heeft. Verder zal de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het bouwplan minimaal zijn, zodat niet te verwachten is dat eiser hiervan gevolgen van enige betekenis zal ondervinden. Het bouwplan betreft een uitbreiding van een showroom en stallingsmogelijkheden en wellicht in de toekomst een minimale vorm van onderhoud en productie. De aanvrager verwacht dat maximaal tien dealers door heel Nederland één keer per jaar op bezoek komen. Verder is de showroom niet bestemd voor klanten, hooguit alleen op afspraak als het dealernetwerk nog niet compleet is.
Subsidiair is het college van mening dat de omgevingsvergunning terecht is verleend, omdat zich geen weigeringsgronden zoals neergelegd in artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voordoen.
Wettelijk kader
5. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
6.1
Om als belanghebbende bij een besluit in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State – bijvoorbeeld de uitspraak van 30 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2347) – een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een omgevingsvergunning toestaat is in beginsel belanghebbende bij dat besluit.
6.2
De rechtbank stelt vast dat de afstand tussen de woning van eiser en het perceel hemelsbreed ongeveer 420 meter bedraagt. Eiser heeft vanuit zijn woning geen zicht op het perceel. In zoverre kan hij niet als belanghebbende worden aangemerkt.
Ten aanzien van de te verwachten verkeerstoename als gevolg van het bestreden besluit heeft het college zich op het standpunt gesteld dat deze minimaal is en dat eiser hiervan waarschijnlijk geen hinder zal ondervinden. Zonder concrete en objectieve gegevens is echter niet inzichtelijk geworden waarop het college de stelling heeft gebaseerd dat de verkeerstoename minimaal is. Verder is niet afgebakend wanneer een toename van verkeersbewegingen niet meer als ‘minimaal’ kan worden aangemerkt. Dit laat de mogelijkheid open dat de toename van verkeersbewegingen zodanig is, dat eiser hierdoor, ondanks de afstand van zijn woning tot het perceel, rechtstreeks in zijn belangen wordt geschaad. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat eiser belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep en dat hij dus als belanghebbende moet worden aangemerkt. Dit betekent dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit moet worden vernietigd.
6.3
De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe het volgende.
6.4
De omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van een loods bij een bestaand garagebedrijf. In artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo zijn de situaties opgesomd waarin de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet worden geweigerd. Dit is het geval wanneer het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, de redelijke eisen van welstand, de Bouwverordening of het Bouwbesluit 2012. Deze in artikel 2.10 van de Wabo vermelde weigeringsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dit betekent dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als de bouwactiviteit in strijd is met één of meer genoemde toetsingsgronden en dat de omgevingsvergunning moet worden verleend, indien geen sprake is van één van deze weigeringsgronden. Indien dat laatste het geval is, kan het college, gelet op de dwingende formulering van genoemd artikel, geen ruimer toetsingskader te hanteren en zal het college ook aan een belangenafweging niet kunnen toekomen.
6.5
Niet in geschil is dat het bouwplan niet in strijd is met het bouwbesluit, de bouwverordening en de redelijke eisen van welstand. Verder is het bouwplan in overeenstemming met de van belang zijnde planregels van het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan]’ en voldoet het aan de parkeernorm uit het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 2]’. Aldus doet geen van de weigeringsgronden van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo zich voor. Het limitatief-imperatieve stelsel van dit artikel verzet zich er tegen dat de omgevingsvergunning op een andere grond wordt geweigerd. Het college was daarom gehouden de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.
Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat eiser zich zorgen maakt over de mogelijke verkeerstoename als gevolg van het bouwplan en de daarmee gepaard gaande (geluids)overlast, biedt de wet het college bij de beslissing op de vergunningaanvraag geen ruimte voor een belangenafweging. De belangen van eiser kunnen dan ook niet leiden tot weigering van de gevraagde omgevingsvergunning. Dit betekent dat het bezwaar ten aanzien van de verleende omgevingsvergunning ongegrond is.
Conclusie
7. Het beroep ten aanzien van de niet-ontvankelijkverklaring is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en het bezwaar ongegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar tegen de verleende omgevingsvergunning ongegrond;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,00 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Graumans, griffier, op 2 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder een belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien sprake is van strijd met – kort gezegd – het bouwbesluit (a), de bouwverordening (b), het bestemmingsplan (c) of de redelijke eisen van welstand (d).
Bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan]’
Het perceel [perceel 3] te [plaatsnaam] is gelegen in het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan]’.
Op het perceel rust de bestemming ‘Bedrijventerrein’ met de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’ en de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie – 3’.
Ingevolge artikel 5.1 van het bestemmingsplan zijn de voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’ bestemd voor: bedrijven tot en met categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten ‘bedrijventerrein’.
Ingevolge artikel 38.1 van het bestemmingsplan zijn de voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor het behoud, de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en aanwezige vindplaatsen, niet zijnde beschermd van rijkswege.
Bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 2]’
Tevens is het bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan 2]’ van toepassing op het perceel.
Ingevolge artikel 4.1, onder b, van dat bestemmingsplan kan de omgevingsvergunning voor het bouwen alleen worden verleend als wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals opgenomen in het ‘Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan - Tholen 2009-2018’ (d.d. 16 december 2008). Ingevolge dat plan bedraagt de parkeernorm 0,8 per 100 m² BVO.