Bijlage: wettelijk kader
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
In artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is – voor zover van belang – bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (..).
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien:
(..)
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, (..) tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
Artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo bepaalt dat in de hiervoor bedoelde gevallen de aanvraag mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c.
Artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo, bepaalt – voor zover van belang – dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
1. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
2. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen,
Besluit omgevingsrecht (Bor)
In artikel 2.7 van het Bor is bepaald dat als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º van de Wabo worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II van het Bor.
Ingevolge artikel 4, aanhef en lid 1, van bijlage II bij het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, (..),
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2.
Artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Bor definieert een bijbehorend bouwwerk als een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
Een hoofdgebouw is een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
Beleidsregels planologische kruimelgevallen 2019
Voor de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2º van de Wabo heeft het college beleidsregels “Beleidsregels planologische kruimelgevallen 2019” vastgesteld.
In deel II van deze beleidsregels is neergelegd dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning met kleine buitenplanse afwijking voor de onderdelen van artikel 4 van bijlage II Bor die niet in deel I van deze beleidsregels genoemd zijn, de volgende regels gelden:
Per geval moet het al of niet verlenen van de afwijking gemotiveerd worden;
De gemeente kan eisen dat:
er een planschadeovereenkomst is gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente;
de initiatiefnemer onderbouwt dat het plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening;
de initiatiefnemer verslag doet van de wijze waarop hij de omgevingsdialoog heeft uitgevoerd.
Richtlijn omgevingsdialoog bij ruimtelijke plannen
Past de ontwikkeling niet in het bestemmingsplan? Dan is de dialoog met de omgeving altijd onderdeel van de procedure.
In de Richtlijn worden drie vormen voor een omgevingsdialoog omschreven:
voor zeer kleine ontwikkelingen: een mondelinge toelichting. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen volstaat het geven van een mondelinge toelichting. Een voorbeeld hiervan is als het gaat om een zeer beperkt bouwplan in een onbebouwd gebied, of als er maar één betrokkene is bij het plan.
voor kleine ontwikkelingen: een schriftelijke toelichting. Bij de meeste kleine bouwplannen.
voor grote ontwikkelingen: een informatiebijeenkomst. Voorbeelden van zulke plannen zijn het bouwen van meerdere woningen of appartementen, herontwikkeling van locaties of herinrichting van gebieden.
Hoe de omgevingsdialoog verlopen is, moet worden vastgelegd in een verslag. Dit verslag zal uitgebreider zijn naarmate de gekozen vorm dat ook is.
De volgende onderdelen moeten in het verslag staan als de gevoerde omgevingsdialoog
mondeling of schriftelijk was:
• hoeveel betrokkenen er zijn benaderd;
• hoeveel reacties/opmerkingen/vragen er zijn ontvangen;
• de inhoud van deze reacties/vragen/opmerkingen en wat u hiermee heeft gedaan;
• of de plannen nog zijn aangepast.
Bestemmingsplan “Heikant 2007”
Het perceel [adres] is gelegen in het bestemmingsplan “Heikant 2007”. Op het perceel rust de bestemming “ [naam bestemming] ”.
Ingevolge artikel 13.1, gelezen in samenhang met artikel 7.5 van de planregels zijn de voor “ [naam bestemming] ” aangewezen gronden bestemd voor het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten die liggen op het vlak van industrie, handel en groothandel met bijbehorende showroom (derhalve géén detailhandel daaronder te begrijpen), ambacht, nijverheid, productie, distributie, logistiek, vervoer, opslag, reparatie (waaronder autoreparatiebedrijven) en dergelijken. Hiertoe worden ook gerekend de bijbehorende kantoorruimten en installaties.
Op de plankaart met de bijbehorende legenda staat dat ter plekke de volgende aanduidingen “Bijzonder bouwregime” gelden:
- voor het deel van het perceel dat is gelegen aan [adres] ten zuiden van de deelvlakgrens geldt een maximale bouwhoogte van 10 meter en maximaal bebouwingspercentage van 100%,
- voor de rest van het perceel ten noorden van de deelvlakgrens geldt een maximale bouwhoogte van 4,5 meter, een maximaal bebouwingspercentage van 50%, een maximale goothoogte van 3 meter en een maximale afschuiningshoek van 45 graden.
Ingevolge artikel 3.15.1 van de planregels moet achter een gebouw, waarvan geen deel tot woning, anders dan als dienstwoning is bestemd, een bij het gebouw behorend onbebouwd gedeelte van het bouwperceel aanwezig zijn ter diepte van tenminste 2 meter achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en wel over de volle breedte daarvan.
Ingevolge artikel 3.15.2 van de planregels kan het college - en zulks voor zover belangen van derden daardoor kunnen worden geschaad met inachtneming van de procedurevoorschriften in 30.1 - vrijstelling verlenen van het bepaalde in 3.15.1:
a. indien de ligging en bestemming van het gebouw hiervoor geen beletsel vormen;
b. indien, voor zover nodig, vrijstelling is verleend van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Ingevolge artikel 3.16.1 van het bestemmingsplan moet de zijdelingse begrenzing van een bouwwerk ten opzichte van de zijdelingse grens van het bouwperceel zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende bouwperceel aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:
a. vanaf maaiveldhoogte tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;
b. niet toegankelijk zijn.
Bebouwing van ondergeschikte aard op het bouwperceel of op het aangrenzende bouwperceel wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
Ingevolge artikel 3.16.2 kan het college - en zulks voor zover belangen van derden daardoor kunnen worden geschaad met inachtneming van de procedurevoorschriften in 30.1 - vrijstelling verlenen van het bepaalde in 3.16.1, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.
Ingevolge artikel 26.1 van de planvoorschriften is het college bevoegd vrijstelling te verlenen ten behoeve van een afwijking van de in het plan genoemde maten, afmetingen, aantallen, percentages e.d. met ten hoogste 10%. Deze vrijstelling wordt slechts verleend indien de met behulp van die toepassing toegestane bebouwing geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de voor desbetreffende bestemming nagestreefde doeleinden en indien gelet op de omringende bebouwing geen overwegende stedenbouwkundige bezwaren bestaan.
Op grond van artikel 30.1.2 van de planvoorschriften ligt het voornemen tot het verlenen van vrijstelling – zoveel mogelijk na gevoerd overleg met belanghebbenden – met bijbehorende stukken gedurende 14 dagen voor eenieder ter inzage. Artikel 30.1.4 bepaalt dat belanghebbenden gedurende de termijn van de terinzagelegging schriftelijk zienswijzen tegen het voornemen kunnen indienen bij het college.
Wet ruimtelijke ordening (Wro)
Artikel 3.1 van de Wro bepaalt:
De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken. Deze regels kunnen tevens strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied.
De bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, wordt binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan, telkens opnieuw vastgesteld.
(..).
Indien niet voor het verstrijken van de periode van tien jaar, genoemd in het tweede of het derde lid, de raad onderscheidenlijk opnieuw een bestemmingsplan heeft vastgesteld dan wel een verlengingsbesluit heeft genomen, vervalt de bevoegdheid tot het invorderen van rechten terzake van na dat tijdstip door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan.
(..).
Ingevolge artikel 3.1a van de Wro is artikel 3.1, tweede, vierde en vijfde lid, niet van toepassing op bestemmingsplannen die elektronisch raadpleegbaar zijn.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 6:22 van de Awb:
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.