ECLI:NL:RBZWB:2021:3333

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7687
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

Op 1 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J. Heek, had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 23 juni 2020, waarin zijn mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 53,75%. Tijdens de zitting op 16 juni 2021 in Breda heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met zijn medische beperkingen, met name zijn rugklachten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV een zorgvuldige medische beoordeling heeft uitgevoerd, waarbij rapportages van verzekeringsartsen zijn geraadpleegd. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsartsen adequaat hebben onderbouwd waarom eiser in staat is om de geselecteerde functies te vervullen, ondanks zijn medische klachten. De rechtbank heeft de argumenten van eiser verworpen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren met nieuwe medische informatie die de eerdere beoordelingen zou kunnen tegenspreken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 53,75% heeft vastgesteld en dat de functies die aan deze beoordeling ten grondslag lagen, passend zijn voor eiser. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7687 WIA

uitspraak van 1 juli 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J. Heek,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 23 juni 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 16 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. S. Barto
.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als werktuigkundige. Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege rugklachten.
Bij besluit van 4 december 2019 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 11 november 2019 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 53,75%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 11 november 2019 heeft vastgesteld op 53,75%
.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts b&b heeft eiser gezien op de hoorzitting van 3 juni 2020. Zij heeft het medisch dossier en de door eiser ingebrachte medische informatie bestudeerd. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat de door eiser ingebrachte informatie gedateerd is voor de datum in geding. Als eiser werkt in passende arbeid is er geen reden om vanuit energetisch of preventief oogpunt een urenbeperking te geven. Er is geen sprake van een aandoening in de energiehuishouding zodat niet vaststaat dat er een beduidende recuperatie nodig is. Ook het dagverhaal geeft geen aanleiding een urenbeperking aan te nemen. Verder heeft de verzekeringsarts b&b nog opgemerkt dat een urenbeperking bepaalde gedragspatronen kan versterken en antirevaliderend kan werken en ook om die reden ongewenst wordt geacht.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 8 november 2019.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. Door zijn ernstige rugklachten is hij niet in staat om fulltime loonvormende arbeid te verrichten. Aanvullend heeft eiser nog gesteld dat het UWV ten onrechte niet is aangesloten bij de aangescherpte FML zoals deze is vastgesteld in de medische rapportage van Icara door verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] .
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder zijn vermoeidheidsklachten en pijnklachten. De verzekeringsartsen hebben afdoende toegelicht hoe zij tot de vaststelling van de beperkingen zijn gekomen. De door eiser in bezwaar ingebrachte medische expertise van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] had geen aanleiding hoeven te zijn voor de verzekeringsarts b&b om tot bijstelling van de FML te komen. De rechtbank stelt vast dat [naam verzekeringsarts] op basis van hetzelfde feitencomplex komt tot een andere inschatting van de beperkingen. [naam verzekeringsarts] heeft eiser echter al op 13 februari 2019 gezien, terwijl de primaire verzekeringsarts eiser nog heeft gezien op 29 oktober 2019. Nu de primaire verzekeringsarts eiser kort voor de datum in geding (11 november 2019) heeft gezien komt aan de inschatting van de beperkingen door de primaire verzekeringsarts meer (actuele) waarde toe. De verzekeringsartsen hebben verder afdoende toegelicht waarom er, als rekening wordt gehouden met de overige beperkingen, er geen aanleiding bestaat om een urenbeperking aan te nemen. Uit de beschikbare medische informatie blijkt ook niet dat de door eiser ervaren vermoeidheid veroorzaakt wordt door een onderliggend ziektebeeld. Bij de opstelling van de FML heeft de primaire verzekeringsarts met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. In beroep heeft eiser verder geen medische informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding zou kunnen geven te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen.
Niet gebleken is dat in de FML van 8 november 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: administratief medewerker (Sbc-code 532040), controleur afvalstoffen/opzichter vuilstort (Sbc-code 442101) en controleur metaalproducten (Sbc-code 264150).
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de toelichting die de arbeidsdeskundige heeft opgenomen in de resultaat functiebeoordeling. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
Terzijde merkt de rechtbank nog op dat ook al zou worden aangesloten bij de beperkingen die eiser heeft genoemd in het aanvullend beroepschrift van 3 mei 2021, dit niet zou leiden tot het oordeel dat de functies niet geschikt zijn voor eiser. In geen van de voor de schatting gebruikte functies komt immers trillingsbelasting op de rug of benen/voeten voor. Verder geldt dat, ook als rekening wordt gehouden met de door eiser aangegeven extra beperkingen in frequentie of zwaarte bij diverse aspecten, zijn belastbaarheid in deze functies niet wordt overschreden. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat in de functie controleur afvalstalstoffen maar zeer incidenteel (paar keer per jaar bij BHV-oefening) 5 minuten achtereen geknield of gehurkt moet worden of duwen/trekken boven de 15 kg aan de orde is. Gelet op dit zeer incidentele karakter past ook dit nog binnen de belastbaarheid van eiser. Ten aanzien van het vereiste van afwisseling van houding heeft de arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd dat, ook waar in de geduide functies overwegend wordt gezeten, er voldoende mogelijkheden tot vertreden zijn, terwijl van gedwongen houdingen geen sprake is. Ook het feit dat eiser geen administratieve opleiding heeft gevolgd, kan er niet toe leiden dat de functie van administratief medewerker niet geduid kan worden, aangezien eiser wel over het voor deze functie vereiste opleidingsniveau (MBO-3) beschikt.
Gelet op wat hiervoor is overwogen mochten de eerder genoemde functies worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 53,75%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 1 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.