ECLI:NL:RBZWB:2021:3327

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1945
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet tijdige betaling griffierecht

Op 1 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door de gemachtigde van UnitedLegal. De eiseres had op 29 april 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister. De rechtbank constateerde echter dat het griffierecht niet tijdig was betaald, ondanks herhaalde waarschuwingen aan de gemachtigde van eiseres. De rechtbank had de gemachtigde op 5 mei 2021 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en het risico van niet-ontvankelijkheid bij niet tijdige betaling. De aangetekende brief met deze mededeling was niet afgehaald, wat leidde tot de conclusie dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was ontvangen. Hierdoor verklaarde de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1945 NOW

uitspraak van 1 juli 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde] van UnitedLegal,
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV, kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

De gemachtigde van eiseres heeft bij brief van 29 april 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister.

Overwegingen

1. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen tot betaling van griffierecht. De gemachtigde van eiseres is bij aangetekende brief van 5 mei 2021 schriftelijk gewezen op deze verplichting. De gemachtigde van eiseres is verder medegedeeld dat het griffierecht binnen twee weken na dagtekening van deze brief dient te zijn overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening. De gemachtigde van eiseres is er in deze brief op gewezen dat hij bij niet tijdige betaling het risico loopt dat het beroepschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2. De enveloppe waarin deze aangetekende brief is verzonden, is door de griffie terugontvangen met de mededeling “niet afgehaald”.
In de uitspraak van 11 mei 2021, verzonden op 12 mei 2021, in de voorlopige voorzieningenprocedure met zaaknummer BRE 21/1912 NOW, heeft de voorzieningenrechter eiseres er op gewezen dat in de onderhavige hoofdzaak het griffierecht nog niet was betaald.
Bij brief van 25 mei 2021 heeft de rechtbank de brief van 5 mei 2021 nogmaals per gewone postzending verzonden met een laatste termijn voor voldoening van het griffierecht van twee weken na die dagtekening.
3. De rechtbank constateert dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is ontvangen. Het beroep is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Derhalve zal de rechtbank de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.
3. Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het gestelde in de artikelen 8:41, eerste, vierde, vijfde en zesde lid, en 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van J.J.P.M. van Gestel, griffier, op 1 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 8:41, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven.
Artikel 8:41, vierde lid, van de Awb luidt als volgt:
De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
Artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb luidt als volgt:
Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
Artikel 8:41, zesde lid, van de Awb luidt als volgt:
Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.