ECLI:NL:RBZWB:2021:3305

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
30 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7440
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WGA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beperkingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juni 2021, werd het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV ongegrond verklaard. Eiser had een WGA-uitkering aangevraagd op basis van zijn arbeidsongeschiktheid, die was vastgesteld op 65,80% per 10 december 2019. Het UWV had eerder een loongerelateerde uitkering toegekend, maar eiser was het niet eens met de vastgestelde beperkingen en de beoordeling van zijn medische situatie. Tijdens de zitting op 27 mei 2021, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, werd het UWV vertegenwoordigd door A.J.J.M. van Eijk. Eiser stelde dat zijn klachten onvoldoende waren meegewogen, vooral met betrekking tot zitten en lopen, en dat er geen specifiek onderzoek was gedaan naar zijn mogelijkheden. De rechtbank oordeelde dat het UWV zorgvuldig had gehandeld en dat de medische rapportages voldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat de door eiser ingebrachte rapporten geen aanleiding gaven om de vastgestelde beperkingen te herzien. De rechtbank bevestigde dat de functies die het UWV had geselecteerd passend waren voor eiser, en dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct was berekend. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7440 WIA

uitspraak van 30 juni 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] (eiser), te [naam woonplaats] , gemachtigde: mr. E.L. Beuving,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 17 december 2019 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser een loongerelateerde uitkering toegekend op grond van de regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA-uitkering) met ingang van 10 december 2019.
In het besluit van 2 juni 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 27 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV werd vertegenwoordigd door A.J.J.M. van Eijk.

OverwegingenFeiten en omstandigheden

1. Eiser is een 45-jarige man die vanaf november 2010 werkzaam was manager operations voor 40 uur per week. Hij werd ziek gemeld per 12 december 2017. Aanvankelijk was met name sprake van neurologische klachten, maar nadien zijn klachten aan het bewegingsapparaat een belangrijkere rol gaan spelen. Eiser heeft op 1 oktober 2019 een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
In het primaire besluit heeft het UWV aan eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend met ingang van 10 december 2019. Het UWV heeft eisers mate van arbeidsongeschiktheid op deze datum vastgesteld op 65,80%. In het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers standpunt
2. Eiser stelt, kort samengevat, dat hij onvoldoende beperkt is geacht op de aspecten zitten en zitten tijdens het werk. Volgens hem moet hij na het (in liggende houding) zitten de mogelijkheid hebben om te gaan liggen. Eiser stelt ook dat hij als gevolg van zijn klachten niet goed kan lopen, en dat het lopen soms moet worden afgewisseld met liggen. Er is volgens hem ten onrechte geen specifiek onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om te zitten. Eiser benadrukt verder de noodzaak tot afwisseling van de houding, en hij stelt dat de bedrijfsarts tot andere en meer toereikende beperkingen heeft geconcludeerd. Volgens eiser is hij door zijn klachten niet in staat om de geduide functies te verrichten.
Wettelijk kader
3. In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Ingevolge artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Medisch onderzoek UWV
4. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is verricht door een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b).
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] heeft gerapporteerd dat de gepresenteerde klachten en ervaren belemmeringen plausibel zijn en objectiveerbaar bij onderzoek. Volgens hem is eiser aangewezen op rugsparende werkzaamheden, waarbij beperkingen gelden met betrekking tot dynamische handelingen en statische houdingen. Hierbij kan worden gedacht aan aspecten als langdurig staan en lopen, veelvuldig bukken en buigen, zwaar tillen, duwen en trekken. Eiser heeft volgens de verzekeringsarts ook een beperkte trilbelasting. Eisers beperkingen en belastbaarheid zijn door de verzekeringsarts neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 25 november 2019.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts B&B] heeft naar aanleiding van eisers bezwaren overwogen dat geen aanleiding bestaat om eisers belastbaarheid meer beperkt te achten dan primair is vastgesteld. Uit de primaire rapportage en de gegevens van de neuroloog blijkt niet dat sprake is van de geclaimde problemen met het zitten, en deze klacht kan ook objectief medisch niet worden verklaard op grond van eisers aandoeningen die inmiddels operatief zijn behandeld. Er is ook in het algemeen geen indicatie voor een noodzaak tot liggende rust bij aandoeningen van de wervelkolom, aldus de verzekeringsarts b&b.
Beoordeling medische onderzoek UWV
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medische onderzoek van het UWV op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts heeft eisers medische dossier bestudeerd, en eiser gezien op het spreekuur van 25 november 2019 waar psychisch en lichamelijk onderzoek is verricht. De verzekeringsarts b&b heeft eisers dossier bestudeerd, en eiser gesproken bij de telefonische hoorzitting op 27 mei 2020. Ook heeft zij de door eiser overgelegde informatie van de behandelend neuroloog betrokken in haar beoordeling. Daarmee beschikten de UWV-artsen over voldoende inzicht in eisers medische situatie. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van zijn klachten, waaronder de klachten aan zijn bewegingsapparaat. Deze hebben zij ook kenbaar betrokken in hun beoordeling. Verder is de uitkomst van het medische onderzoek voldoende onderbouwd.
Medische beroepsgronden in het aanvullende beroepschrift van 14 augustus 2020
6. Naar het oordeel van de rechtbank stelt het UWV terecht dat eisers medische beroepsgronden in het aanvullende beroepschrift van 14 augustus 2020 overeenstemmen met wat hij in de bezwaarfase al heeft aangevoerd. In de medische rapportage van de verzekeringsarts b&b van 29 mei 2020 is terecht opgemerkt dat uit het rapport van de primaire verzekeringsarts en de gegevens van de neuroloog niet blijkt dat sprake is van de door eiser gestelde problemen met het zitten en lopen, en dat deze klachten ook overigens niet objectief medisch zijn verklaard op grond van de bij eiser vastgestelde aandoeningen. Eiser heeft de stelling van de verzekeringsarts b&b dat ook in het algemeen geen indicatie bestaat voor liggende rust bij aandoeningen van de wervelkolom niet gemotiveerd betwist. Omdat de verzekeringsarts b&b duidelijk en kenbaar heeft gekeken naar de door eiser gestelde klachten op genoemde punten, kan eiser niet worden gevolgd in zijn stelling dat het UWV onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar het aspect zitten. Eiser heeft zijn gestelde beperkingen met de door hem aangehaalde passages in het rapport van bedrijfsarts (in opleiding) [naam bedrijfsarts] van 25 september 2019 ook niet geobjectiveerd, nu dit rapport hoofdzakelijk gegevens, afkomstig van eiser zelf, bevat. De bedrijfsarts stelt weliswaar dat eiser maximaal 30 minuten kan zitten, maar uit zijn rapport kan niet worden opgemaakt dat deze conclusie aan iets anders is ontleend dan aan eisers eigen uitlatingen op 25 september 2019 [1] . Eisers stelling dat de pogingen tot re-integratie in het arbeidsproces zijn mislukt en opbouw in uren in de praktijk onmogelijk was slaagt ook niet, nu onduidelijk is of daarbij voldoende rekening is gehouden met de door het UWV aangenomen beperkingen.
Het rapport van Ergatis van 17 mei 2021
7. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt ook een rapport van Ergatis van 17 mei 2021 overgelegd. Dit rapport is onder meer gebaseerd op verzekeringsgenees-kundig onderzoek door verzekeringsarts/bedrijfsarts [naam verzekeringsarts 2] op 21 april 2021, onderzoek door orthopeed [naam orthopeed] op 28 april 2021, fysiek belastbaarheidsonderzoek door fysiotherapeut [naam fysiotherapeut] op 30 april 2021, en psychisch onderzoek door psycholoog NIP [naam psycholoog] op 30 april 2021. In het rapport van Ergatis wordt geconcludeerd tot verdergaande beperkingen dan waarvan het UWV is uitgegaan.
8. Het UWV heeft op het rapport van Ergatis gereageerd middels een aanvullend rapport van de verzekeringsarts b&b van 21 mei 2021. Daarin wordt opgemerkt dat het rapport van Ergatis geen betrekking heeft op de peildatum van 10 december 2019, maar op eisers situatie ongeveer anderhalf jaar na deze datum. Het belastbaarheidsonderzoek en de orthopedische expertise bevatten geen aanwijzingen dat het zitten op de peildatum méér beperkt is dan door de primaire verzekeringsarts werd vastgesteld, en de door Ergatis aangegeven beperkingen bij dit aspect zijn voornamelijk gebaseerd op observatie. Ergatis ziet verder een indicatie voor een tijdelijke urenbeperking vanwege de belemmering in de energiehuishouding, maar onduidelijk is wat met een tijdelijke urenbeperking wordt bedoeld. De verzekeringsarts van Ergatis spreekt over een verstoorde nachtrust waardoor eiser een verminderd energieniveau heeft bij aanvang van de dag. Op 31 mei 2019 heeft de behandelend neuroloog echter gemeld dat eiser goed slaapt, en eiser heeft bij de primaire verzekeringsarts zelf gemeld dat hij
matigslaapt. De verzekeringsarts b&b concludeert daarom dat in passende arbeid geen reden bestaat om een urenbeperking aan te nemen. Er is geen sprake van een zodanig ernstige aandoening met een stoornis in de energiehuishouding dat beduidende recuperatie nodig is. Ook is geen sprake van een aandoening waarvan bekend is dat ziekteverschijnselen kunnen optreden of verergeren bij een toenemende duurbelasting, of van verminderde beschikbaarheid door behandeling. Het rapport van Ergatis geeft ook geen aanleiding om uit te gaan van verdergaande beperkingen met betrekking tot de aspecten lopen en staan, nu de orthopedische expertise daar geen aanknopingspunten voor biedt en eiser bij de primaire verzekeringsarts zelf heeft gemeld dat hij ongeveer een half uur kan lopen en staan. De orthopedische expertise geeft ook geen reden om eiser meer beperkt te achten op de aspecten gebogen en getordeerd actief zijn en boven schouderhoogte actief zijn. De verzekeringsarts b&b ziet in het rapport van Ergatis evenmin aanleiding om een beperking aan te nemen op het aspect reiken, nu eisers armfuncties niet beperkt zijn en eiser geen kleine man is.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is met het aanvullende rapport van de verzekeringsarts b&b zorgvuldig en op steekhoudende wijze onderbouwd waarom het door eiser in beroep ingebrachte rapport van Ergatis geen aanleiding geeft om te concluderen dat het UWV onvoldoende beperkingen heeft aangenomen. Eisers ter zitting geponeerde stelling dat hij maar 3 uur per dag slaapt, en dat een slaap-waakstoornis aanleiding kan zijn voor het aannemen van een urenbeperking slaagt niet, nu hij deze niet heeft onderbouwd met objectieve medische gegevens. Dat de artsen van het UWV de door eiser ervaren klachten op een andere manier hebben gewogen dan dat hij die ervaart, betekent niet dat hun oordeel onzorgvuldig of onjuist is. De subjectieve beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak immers niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen bij eiser zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de medisch te objectiveren beperkingen.
Geschiktheid voor de functies
10. Het arbeidskundig onderzoek is verricht door arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] . Rekening houdend met de FML van 25 november 2019 heeft hij een arbeidsmogelijkhedenlijst opgesteld met voor eiser geschikte functies. De arbeidsdeskundige heeft eiser in ieder geval geschikt geacht voor de functies van Receptionist (Sbc-code 315120), Wikkelaar (nieuw en revisie) (Sbc-code 267053) en Administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code 315100).
11. De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat genoemde functies in medisch opzicht niet passend zijn voor eiser. De rechtbank verwijst hierbij naar de toelichting van de arbeidsdeskundige in het resultaat functiebeoordeling van 5 december 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige van 13 december 2019. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies als wordt uitgegaan van de vastgestelde beperkingen. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Berekening ao-percentage
12. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van
65,80% per 10 december 2019. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Gezien het voorgaande heeft het UWV terecht een WGA-uitkering aan eiser toegekend met ingang van 10 december 2019.
Conclusie
13. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 30 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Astrid: zie B192.