ECLI:NL:RBZWB:2021:33

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8856
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op Wob-verzoek inzake thermisch gereinigde grond en teerhoudend asfaltgranulaat

Op 5 januari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiser, een individu uit [plaatsnaam], beroep heeft ingesteld tegen de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had op 17 juli 2020 drie Wob-verzoeken ingediend, waarvan één gericht was aan de Inspectie Leefomgeving en Transport. De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en besloten dat een zitting niet nodig was.

De rechtbank overweegt dat het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen mede geacht wordt te zijn gericht tegen het alsnog genomen primaire besluit van 14 oktober 2020. Aangezien de inhoudelijke standpunten van partijen nog niet voldoende waren besproken, heeft de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 14 oktober 2020 verwezen naar de staatssecretaris ter behandeling als bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen en heeft bepaald dat de staatssecretaris het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.

De rechtbank heeft echter ook geconcludeerd dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit, omdat de stelling dat niet volledig voldaan is aan zijn Wob-verzoek betrekking heeft op de inhoud van het primaire besluit van 14 oktober 2020. Daarom heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het (aanvullend) beroepschrift als bezwaarschrift doorgestuurd naar de staatssecretaris, zonder een dwangsom te verbinden aan deze doorzending. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8856 WOB

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 7 oktober 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris inzake het verzoek van eiser als bedoeld in artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Bij digitaal verzonden brieven van 17 juli 2020 heeft eiser drie Wob-verzoeken ingediend bij het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, respectievelijk gericht aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (dit beroep), het Wob-loket van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (zaaknummer BRE 20/8858) en Rijkswaterstaat (zaaknummer BRE 20/8859). Eiser heeft in deze brieven gelijkluidende Wob-verzoeken ingediend, waarin – samengevat - verzocht is om een afschrift te verstrekken van alle rapporten, correspondentie, verslagen, analyses en resultaten van monsternemingen en andere documenten inzake thermisch gereinigde grond (TGG) en/of teerhoudend asfaltgranulaat (TAG), opgesteld in de periode van 1 januari 2010 tot en met 17 juli 2020.
De staatssecretaris stelt in zijn verweerschrift dat sprake is van één Wob-verzoek gericht aan één bestuursorgaan, de staatssecretaris. Nu niet gebleken is dat de staatssecretaris dit standpunt eerder naar eiser heeft gecommuniceerd, kan de rechtbank eiser volgen in zijn werkwijze van indiening van drie beroepen tegen het niet tijdig beslissen.
Deze uitspraak betreft het Wob-verzoek gericht aan de staatssecretaris (Inspectie Leefomgeving en Transport). Hierna wordt in de uitspraak de staatssecretaris genoemd, ook als bepaalde stukken naar een specifiek onderdeel van het ministerie zijn verzonden.
2. Het Wob-verzoek is digitaal ingediend bij brief van 17 juli 2020.
De staatssecretaris heeft bij brief van 30 juli 2020 de beslistermijn met vier weken verlengd.
Bij e-mail van 17 september 2020 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn Wob-verzoek.
Bij brief van 7 oktober 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris op het voornoemde Wob-verzoek van 17 juli 2020.
De staatssecretaris heeft bij brief van 11 november 2020 een verweerschrift ingediend inzake alle drie de Wob-verzoeken van eiser. Bij dit verweerschrift is een kopie overgelegd van het besluit van 14 oktober 2020, waarin een besluit is genomen ten aanzien van het Wob-verzoek ingediend bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (dit beroep). Betreffende de resterende verzochte informatie zal een tweede (deel)besluit worden genomen (zie de uitspraak van heden in de zaken BRE 20/8858 en 20/8859).
Eiser heeft bij brief van 13 november 2020 gereageerd op het inmiddels genomen besluit van 14 oktober 2020. Hij is het niet eens met de inhoud van dit besluit, omdat het volgens hem onzorgvuldig is genomen en incompleet is. Eiser verzoekt zijn (aanvullend) beroepschrift niet te verwijzen als bezwaarschrift naar de staatssecretaris, althans niet zonder hieraan een dwangsom te verbinden.
3. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
Het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Nu de staatssecretaris bij indiening van het beroepschrift nog niet op het Wob-verzoek had beslist, heeft eiser rechtsgeldig beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
4. Met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen mede geacht te zijn gericht tegen het alsnog genomen primaire besluit van 14 oktober 2020.
Niet gebleken is dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris. De stelling van eiser dat niet volledig voldaan is aan zijn Wob-verzoek ziet op de inhoud van het primaire besluit van 14 oktober 2020 en levert geen belang op bij beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Aangezien de inhoudelijke standpunten van partijen ten aanzien van het Wob-verzoek nog onvoldoende tussen de staatssecretaris en eiser zijn uitgesproken en besproken, ziet de rechtbank aanleiding het beroep voor zover gericht tegen het alsnog genomen besluit van 14 oktober 2020 te verwijzen naar de staatssecretaris ter behandeling als bezwaar (artikel 6:20, vierde lid, van de Awb).
Dit betekent dat de rechtbank het (aanvullend) beroepschrift ingevolge artikel 6:15 van de Awb als bezwaarschrift zal doorzenden aan de staatssecretaris onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Nu dit (aanvullend) beroepschrift al in bezit is van de staatssecretaris zal de rechtbank hem dit niet opnieuw toezenden en volstaan met deze mededeling.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een dwangsom te verbinden aan deze doorzending, nog daargelaten of de Awb die ruimte biedt. Mocht de staatssecretaris niet (tijdig) voldoen aan de termijn waarbinnen hij op het bezwaar dient te beslissen (artikel 7:10 van de Awb), dan heeft eiser de mogelijkheid om de staatssecretaris in gebreke te stellen en indien nodig beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
6. Omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn Wob-verzoek bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris aan eiser het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat gesteld noch gebleken is dat sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verwijst het (aanvullend) beroep tegen het besluit van 14 oktober 2020 naar de
staatssecretaris ter behandeling als bezwaar;
- draagt de staatssecretaris op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 5 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.