ECLI:NL:RBZWB:2021:327

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 18_5153
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

Op 26 januari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een tussenuitspraak gedaan in de zaak van eiseres tegen het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiseres, die als productiemedewerkster heeft gewerkt, heeft in 2011 een bedrijfsongeval gehad waardoor zij zenuwletsel aan haar linker onderarm heeft opgelopen. Het UWV heeft aanvankelijk geweigerd om haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, wat leidde tot een schorsing van het onderzoek ter zitting om een onafhankelijk deskundige in te schakelen. Deze deskundige heeft op 13 maart 2020 een rapport uitgebracht, waaruit bleek dat eiseres per 1 juli 2016 recht had op een WIA-uitkering van 52,20% arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 januari 2018 op 18,05% heeft vastgesteld en de uitkering per 20 juni 2018 heeft beëindigd. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit van het UWV onvoldoende gemotiveerd is en dat de deskundige, die door de rechtbank was ingeschakeld, overtuigend bewijs heeft geleverd voor de beperkingen van eiseres. De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen acht weken, en heeft aangegeven dat als het UWV hiervan geen gebruik maakt, dit binnen twee weken aan de rechtbank moet worden meegedeeld. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/5153 WIA T

tussenuitspraak van 26 januari 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. L.H.E. Sweers,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 29 juni 2018 (bestreden besluit) van het UWV inzake de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 24 oktober 2019. Daarbij waren aanwezig eiseres en haar gemachtigde en voor het UWV [aanwezige UWV].
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, om een onderzoek door een onafhankelijk deskundige te laten instellen.
Op verzoek van de rechtbank heeft verzekeringsarts R.H.P. Draaijer als deskundige onderzoek verricht en daarvan op 13 maart 2020 schriftelijk verslag uitgebracht. Partijen zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld te reageren op dit deskundigenrapport. Zij hebben hiervan op 15 april 2020, respectievelijk 20 april 2020 gebruik gemaakt.
Op verzoek van de rechtbank heeft de deskundige in een aanvullende rapportage van 29 mei 2020 commentaar gegeven op de reacties van partijen. Eiseres heeft in een brief van 3 augustus 2020 op de aanvullende rapportage gereageerd. Het UWV heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is werkzaam geweest als productiemedewerkster. Voor dat werk is zij op 11 juli 2011 uitgevallen vanwege klachten als gevolg van een bedrijfsongeval, waarbij zij zenuwletsel heeft opgelopen aan haar linker onderarm.
Na het verstrijken van de (verlengde) wachttijd heeft het UWV geweigerd aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
Op 30 mei 2017 heeft eiseres melding gemaakt van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 1 juli 2016. In een besluit van 15 augustus 2017 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd per 1 februari 2016 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat de toegenomen gezondheidsklachten zouden voortkomen uit een andere ziekteoorzaak dan de klachten waarmee eerder de wachttijd werd doorlopen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV heeft vastgesteld dat de klachten wél voortkwamen uit dezelfde ziekteoorzaak.
Nadat nader verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek is verricht, is bij het bestreden besluit het bezwaar gegrond verklaard. Het UWV heeft beslist dat met ingang van 1 juli 2016 recht bestaat op een WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 52,20%. Per 29 september 2017 is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%. Per 1 januari 2018 is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 18,05%, zodat de uitkering, rekening houdend met een uitlooptermijn, per 20 juni 2018 wordt beëindigd.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 juli 2016 heeft vastgesteld op 52,20%. Tevens ligt de vraag voor of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 januari 2018 heeft vastgesteld op 18,05% en de uitkering per 20 juni 2018 heeft beëindigd.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts b&b van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd en lichamelijk onderzoek verricht. Hij acht eiseres voor het grootste deel doorlopend belastbaar volgens de functionele mogelijkhedenlijst (FML) die op 27 mei 2014 werd vastgesteld door de verzekeringsarts. Nu zij een tijdje behandeling en begeleiding heeft gehad, kan gesteld worden dat zij gedurende de revalidatieperiode van 29 september 2017 tot 31 december 2017 verminderd beschikbaar was. Zij was in die periode geschikt voor 28 uur per week in passende arbeid volgens de FML van 27 mei 2014.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de FML van 18 april 2018.
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de pijnklachten in ieder geval sinds 2015, nadat de neurosimulator minder effectief werd, fors zijn toegenomen. Dat blijkt ook uit de beschikbare medische informatie. Er hebben talloze bezoeken aan de pijnpoli plaatsgevonden, ze is meermalen geopereerd aan de neurosimulator en er zijn verschillende revalidatietrajecten doorlopen. Onvoldoende is gemotiveerd waarom de beperking op het aspect verhoogd persoonlijk risico is vervallen. De primaire verzekeringsarts nam die beperking aan wegens medicatiegebruik. Beroepsmatig chaufferen of werken met gevaar opleverende machines en op hoogte is niet mogelijk. Door auto te rijden wordt de arm frequent en langdurig belast, wat volgens eiseres evenmin mogelijk is.
Het UWV is niet ingegaan op de beperkingen ten aanzien van de bolgreep en polsbewegingen en heeft niet gemotiveerd waarom geen sprake is van een urenbeperking op preventieve, dan wel energetische gronden. Een chronisch pijnsyndroom kan leiden tot een te groot energieverbruik waardoor er verhoogde behoefte is aan recuperatie.
Er is een consistent dagverhaal. Enkele uren per dag de hand/pols/onderarm bewegen en belasten is op dit moment het maximaal haalbare. Er zijn dagen waarop eiseres haar pols helemaal niet kan belasten. Eiseres heeft een pijndagboek overgelegd.
Eiseres heeft vanaf het begin af aan de pols zo veel mogelijk normaal bewogen en gebruikt. Ze heeft altijd gewerkt, dan wel geprobeerd te werken en ze heeft verschillende revalidatietrajecten doorlopen die gericht waren op het belasten van de aangedane extremiteiten en de omgang met pijn. Er is ook psychische ondersteuning en begeleiding geweest en ze heeft EMDR gevolgd. Er is ook fysiotherapie en eiseres sport. Ook de fysiotherapeut concludeert dat de sensibiliteit en de pijn niet verbeteren. Eiseres is daarvoor onder behandeling bij het Erasmus Medisch Centrum.
De opvatting dat afwezigheid in het arbeidsproces anti-revaliderend en klachtenonderhoudend is, is in de situatie van eiseres te kort door de bocht. Eiseres begrijpt niet dat de verzekeringsarts b&b haar veertig uur belastbaar acht. Hij heeft onvoldoende gemotiveerd in welk opzicht hij zich toespitst op haar specifieke situatie en waarom hij blijft vasthouden aan enkel de subjectieve elementen van pijn, terwijl in de loop van de jaren middels medische informatie, een pijndagboek en ervaring in privé- en werkomgeving de klachten en beperkingen die door de pijn veroorzaakt worden ook geobjectiveerd worden.
Eiseres heeft een expertise van 12 maart 2019 door anesthesioloog-pijnspecialist [pijnspecialist] overgelegd, en een samenvatting en beschouwing door verzekeringsarts L.J.M. Bollen. Ook is een brief van de voorzitter van de Patiëntenvereniging CRPS ingebracht.
5. Over de aan het beroep voorafgaande besluitvorming overweegt de rechtbank dat het UWV in een brief van 12 januari 2018 aan eiseres het voornemen heeft meegedeeld het primaire besluit te herzien. Bij die brief zijn twee beslissingen van 11 januari 2018 aan eiseres toegezonden, die in de brief als ‘conceptbeslissingen’ en ‘voorgenomen beslissing’ zijn aangeduid.
Eiseres heeft haar zienswijze op de ‘conceptbeslissingen’ van 11 januari 2018 aan het UWV meegedeeld, en op basis van die zienswijze is de bezwaarprocedure voortgezet. Uit de stukken blijkt niet dat het primaire besluit daadwerkelijk is gewijzigd zoals voorgenomen, maar de voorgenomen wijzigingen van het primaire besluit zijn bij de heroverweging betrokken en in het bestreden besluit tot uiting gekomen.
De rechtbank vat het bestreden besluit dan ook op als een heroverweging van het primaire besluit zoals gewijzigd bij de ‘conceptbeslissingen’ van 11 januari 2018.
6. Partijen zijn het er over eens, en ook de rechtbank is van oordeel, dat in het kader van deze procedure nog beoordeeld moeten worden de WIA-aanspraken van eiseres per 1 juli 2016 en per 1 januari 2018, waarbij niet in geding zijn de aanspraken in de revalidatieperiode van 29 september 2017 tot 31 december 2017.
7. Wat betreft de medische beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres stelt de rechtbank voorop dat in vaste rechtspraak, zoals de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 april 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW1516) in beginsel het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige wordt gevolgd.
De door de rechtbank ingeschakelde deskundige heeft de als gevolg van ziekte of gebrek aan te merken beperkingen per 1 juli 2016 en per 1 januari 2018 beschreven in de kritische FML die is opgenomen bij zijn expertiserapport van 13 maart 2020. De motivering van het rapport van de deskundige is overtuigend. Het rapport geeft naar het oordeel van de rechtbank blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent.
Partijen hebben commentaar gegeven op het rapport en de FML van de deskundige. Daaruit blijkt met name van een medisch verschil van inzicht tussen de deskundige en de verzekeringsarts b&b. Dat verschil van inzicht merkt de rechtbank niet aan als een in de genoemde vaste rechtspraak voorkomende uitzonderingssituatie, die aanleiding geeft om af te wijken van het uitgangspunt dat de door de rechtbank ingeschakelde deskundige wordt gevolgd.
De commentaren van partijen geven de rechtbank dan ook geen aanleiding af te wijken van het beginsel dat de onafhankelijke deskundig wordt gevolgd.
Daarom dient te worden uitgegaan van de beperkingen die de deskundige heeft beschreven in de FML die als bijlage bij de rapportage van 13 maart 2020 is gevoegd.
8. De arbeidsdeskundige b&b is bij de berekening van de resterende verdiencapaciteit uitgegaan van de door de verzekeringsarts b&b vastgestelde beperkingen. Uit de in overweging 7 bereikte conclusie volgt dat het bestreden besluit daarmee op een ondeugdelijke motivering berust.
9. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
10. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen om eiseres haar WIA-aanspraken vast te stellen op basis van de door de deskundige vastgestelde medische beperkingen.
De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
11. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op acht weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, dan zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
12. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de overwegingen 7 en 8 deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier, op 26 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is buiten staat deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.