ECLI:NL:RBZWB:2021:3253

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 21_2574 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor studiefinanciering

Op 25 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van een verzoeker die een voorlopige voorziening vroeg met betrekking tot zijn studiefinanciering. De verzoeker had beroep ingesteld tegen een besluit van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) van 5 maart 2021, waarin zijn aanvraag voor studiefinanciering was afgewezen. De verzoeker stelde dat hij in een tijdelijke financiële noodsituatie verkeerde en dat het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening lag in de aard van de studiefinanciering, die bedoeld is om studenten te ondersteunen in hun levensonderhoud.

De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als er sprake is van 'onverwijlde spoed'. In deze zaak was de voorzieningenrechter van mening dat er geen sprake was van een acute financiële noodsituatie. De verzoeker had bankafschriften overgelegd waaruit bleek dat hij in de betreffende periode een bedrag van € 2.342,16 had ontvangen, en dat zijn financiële situatie niet zo precair was dat het treffen van een voorlopige voorziening gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter concludeerde dat de enkele omstandigheid dat de inkomsten van de verzoeker lager waren dan zijn uitgaven, onvoldoende was voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang aanwezig was en de verzoeker niet in een onomkeerbare situatie verkeerde. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2574 WSFBSF VV

uitspraak van 25 juni 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

gemachtigde: mr. P.S. Folsche,
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO),verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 maart 2021 van DUO (bestreden besluit) inzake zijn studiefinanciering. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen.
De voorzieningenrechter treft op grond van deze bepaling alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
Verzoeker heeft gesteld dat het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ligt besloten in de aard van de studiefinanciering, die hoofdzakelijk is bedoeld om studenten in staat te stellen te voorzien in de kosten van hun levensonderhoud. Zonder het treffen van de voorziening stelt verzoeker in een tijdelijke financiële noodsituatie te komen. Verzoeker stelt geen aanspraak te hebben op bijstand op grond van de Participatiewet en heeft als student niet de mogelijkheid om geld te lenen van een derde partij. Verder kunnen de ouders van verzoeker hem niet financieel ondersteunen. Ter onderbouwing van zijn financieel precaire situatie heeft verzoeker bankafschriften overgelegd van zijn ING-rekening met betrekking tot de periode 15 april 2021 tot en met 16 juni 2021, een screenprint van die bankrekening met een saldo van € 15,22 en een screenprint van een Kroatische bankrekening met een saldo van € 0,21.
De voorzieningenrechter stelt, zoals eerder overwogen, voorop dat relevant is of sprake is van een (dreigende) noodsituatie. Uit de door verzoeker ingediende gegevens is voor de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden dat verzoeker op dit moment in een situatie verkeert of dreigt te geraken van acute financiële nood of anderszins in een onomkeerbare situatie komt te verkeren. De enkele omstandigheid dat de inkomsten van verzoeker lager zijn dan zijn uitgaven, is onvoldoende voor het treffen van een voorlopige voorziening. Uit de overgelegde bankafschriften met betrekking tot de ING-rekening blijkt dat op de bankrekening van verzoeker in de betreffende periode van 2 maanden een bedrag van € 2.342,16 is bijgeschreven. Ook blijkt van stortingen die afkomstig zijn van de Kroatische bankrekening van verzoeker. De voorzieningenrechter kent geen betekenis toe aan de overgelegde screenprints met de saldi van de hiervoor genoemde rekeningen. Uit deze prints blijkt namelijk niet op welke data deze saldi zien.
Een spoedeisend belang bij een voorlopige toekenning van de studiefinanciering, acht de voorzieningenrechter op dit moment dan ook reeds hierom niet aanwezig. De voorzieningenrechter is niet gebleken van een situatie van het niet kunnen afwachten van de uitkomst van de beroepsprocedure.
Gelet op het vorenstaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier, op 25 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
voorzieningenrechter
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.