OverwegingenFeiten en omstandigheden
1.
Eiser is een 76 jarige man die bekend is met een neurologische-, vasculaire-, en urologische aandoening. Eisers zoon heeft op 22 januari 2019 bij het college gemeld dat zijn vader een probleem heeft bij het zich verplaatsen.
Op 11 maart 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen medewerkers van het college, eiser en eisers zoon. Daaruit kwam naar voren dat volgens eiser sprake is van een te krappe hal(ingang) waardoor hij moeilijk transfers kan maken van zijn rolstoel naar de traplift en andersom. Hij heeft verzocht om zijn voordeur en/of voorportaal te laten verbreden, of de deuringang te laten verzetten. Ook heeft hij verzocht om de voordeur te laten voorzien van een toegangscode, om te voorkomen dat hij in de nacht onopgemerkt naar buiten loopt.
In de beide primaire besluiten heeft het college beide aanvragen afgewezen. In de beide bestreden besluiten zijn eisers bezwaren tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
Ontvankelijkheid
2. In de zaak over bestreden besluit I is voldaan aan de vereisten die worden gesteld in het kader van de ontvankelijkheid. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval in de zaak over bestreden besluit II, omdat eiser geen procesbelang meer heeft bij betwisting van dit besluit. Voor zover eiser met de betwisting van dit besluit een voorziening beoogt waarbij wordt verhinderd dat hij onopgemerkt het huis verlaat, overweegt de rechtbank dat
een dergelijke voorziening inmiddels geen toegevoegde waarde meer kan hebben nu vast is komen te staan dat eiser inmiddels volledig bedlegerig is geworden. Indien en voor zover eiser – zoals namens hem is opgemerkt ter zitting – met de betwisting van bestreden besluit II een voorziening beoogt in de vorm van een intercominstallatie, overweegt de rechtbank dat bestreden besluit II geen betrekking heeft op een dergelijke voorziening. Bovendien is een intercominstallatie blijkens het verhandelde ter zitting al aangebracht bij eisers voordeur, en beschikken zijn mantelzorgers over sleutels van de voordeur om de woning zelfstandig te kunnen betreden. Omdat eiser geen procesbelang heeft bij bestreden besluit II, wordt zijn beroep tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank zal zich in het hiernavolgende daarom alleen uitlaten over de rechtmatigheid van bestreden besluit I.
Standpunt college in bestreden besluit I
3. Het college heeft de afwijzing van eisers aanvraag om aanpassing van zijn voordeur en/of voorportaal gebaseerd op twee weigeringsgronden. Het college werpt eiser in de eerste plaats tegen dat hij zijn beperkingen op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, dan wel met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk kan verminderen of wegnemen. Het college stelt in dit verband dat eiser transfers kan maken met hulp van begeleiding, en dat begeleiding te allen tijde aanwezig is. In de tweede plaats wordt eiser tegengeworpen dat aanpassing van zijn voordeur en/of voorportaal geen passende bijdrage levert aan zijn zelfredzaamheid, nu ook na deze aanpassing begeleiding nodig is om transfers te maken.
Eisers standpunt met betrekking tot bestreden besluit I
4. Eiser stelt dat zijn aanvraag om aanpassing van zijn voordeur en/of voorportaal ten onrechte is afgewezen. Wat hij daartoe aanvoert wordt, voor zover relevant, in het hiernavolgende besproken.
5. De rechtbank verwijst voor de relevante wet- en regelgeving naar de bijlage die is gehecht aan deze uitspraak.
6
.De rechtbank stelt voorop dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in de uitspraak van 21 maart 2018, ECLI: NL:CRVB:2018:819, het volgende heeft overwogen over de door het college te volgen stappen in het kader van een te nemen besluit over maatschappelijke ondersteuning:
"Uit artikel 3:2 van de Awb in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015 vloeit voort dat het college voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. Dit brengt met zich dat wanneer bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Eerst wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving. Uit artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder b, c en f, van de Wmo 2015 in samenhang met het derde en vierde lid van artikel 2.3.5 vloeit voort dat het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken".
Het onderzoek van het college
7. Naar aanleiding van eisers ondersteuningsmelding hebben twee Wmo-consulenten een huisbezoek verricht bij eiser op 11 maart 2019, om zijn situatie te bespreken en te inventariseren. Daarbij is eisers huisvesting, zijn sociaal-, lichamelijk- en praktisch functioneren, alsmede zijn dagbesteding in kaart gebracht. In aanvulling hierop heeft het college advies opgevraagd bij Stichting SAP (SAP). In een advies van 17 mei 2019 is opgenomen dat verzekeringsarts J.C.C. Duijzers eiser thuis heeft bezocht op 11 april 2019, in aanwezigheid van eisers zoon. Eisers functioneren is daarbij geobserveerd. In het advies concludeert SAP dat eiser is aangewezen op 24-uurs toezicht en begeleiding, intensief van aard, en dat hij begeleiding nodig heeft om een transfer te kunnen maken van de trapliftstoel naar de rolstoel die bij de voordeur staat.
Beoordeling eerste afwijzingsgrond
8. Uit het advies van SAP en de besluitvorming van het college kan de rechtbank niet afleiden dat het college het door de CRvB uiteengezette stappenplan heeft gevolgd. Het college heeft eisers hulpvraag en de door hem ondervonden problemen bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie vastgesteld. Het college heeft echter niet, dan wel onvoldoende nauwkeurig bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren (stap 3), en – wat de eerste afwijzingsgrond betreft– of eiser zijn beperkingen kan ondervangen met mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende voorzieningen (stap 4), zoals het stappenplan van de CRvB voorschrijft. Het college stelt, met verwijzing naar de brief van 19 april 2019 van specialist ouderengeneeskunde, [specialist], weliswaar dat deze specialist aangeeft dat ten allen tijde begeleiding aanwezig is, maar dit onderzoek zag op de vraag of er iemand aanwezig was om in geval van nood te kunnen alarmeren. Het feit dat ofwel de (inmiddels overleden) echtgenote, die zelf beperkingen had, ofwel de zoon of een hulpverlener aanwezig was, zegt op zichzelf nog niet of zij in staat zijn/waren te helpen bij de transfers tussen de trapstoellift en de rolstoel. Uit het SAP-advies, noch in de andere dossierstukken blijkt dat is onderzocht of eisers begeleiders daadwerkelijk in staat zijn om hem te helpen bij het maken van transfers, en derhalve of eisers mogelijkheden op dit punt (on)toereikend zijn. De rechtbank merkt hierbij ten overvloede op dat uit het SAP-advies niet blijkt uit welke handelingen het onderzoek van verzekeringsarts Duijzers heeft bestaan. Er is enkel opgenomen dat eisers functioneren is geobserveerd, en zijn beperkingen zijn in een aantal relevante categorieën ingedeeld. Gezien het voorgaande kan de eerste weigeringsgrond die het college heeft gehanteerd in bestreden besluit I niet standhouden.
Beoordeling tweede afwijzingsgrond
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom aanpassing van eisers voordeur en/of voorportaal geen passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid. In zijn besluitvorming onderbouwt het college deze afwijzingsgrond met de enkele stelling dat hoe dan ook begeleiding nodig is. Ter zitting heeft het college zijn standpunt genuanceerd, dan wel aangevuld door te stellen dat vooral mantelzorgers worden ondersteund met de door eiser gewenste voorziening. De vraag naar de passende bijdrage (stap 3) gaat in het stappenplan vooraf aan de vraag welke hiervoor onder 8 aan de orde kwam (stap 4). Zoals hiervoor overwogen is (ook) niet, dan wel onvoldoende nauwkeurig bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren. Indien volgens het college niet met aanpassing van de voordeur/het voorportaal, maar wel met voldoende begeleiding een passende bijdrage kan worden geleverd, zal de aard en omvang daarvan onderzocht moeten worden. De vraag of in een concreet geval een passende bijdrage als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 wordt geleverd kan namelijk slechts worden beantwoord op grond van een onderzoek naar de beperkingen van de betrokkene en alle andere voor die beoordeling relevante feiten en omstandigheden, waaronder de vraag welk soort ondersteuning nodig is om een passende bijdrage te leveren en in welke omvang. De rechtbank stelt vast dat een onderzoek zoals hiervoor omschreven niet is uitgevoerd. Gezien het voorgaande kan ook de tweede weigeringsgrond die het college heeft gehanteerd in bestreden besluit I niet standhouden.
Conclusie bestreden besluit I
10. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat bestreden besluit I niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, en ondeugdelijk is gemotiveerd. Eisers beroep tegen bestreden besluit I zal gegrond worden verklaard en dit besluit zal worden vernietigd. Nu nog nader onderzoek zal moeten plaatsvinden, kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien, zoals door eiser verzocht (op straffe van een dwangsom). En nu de duur van dat onderzoek onduidelijk is, ligt ook een bestuurlijke lus niet in de rede. Het college zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college in de procedure over bestreden besluit I (procedurenummer 19/5633 WMO) aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt het college in de procedure over bestreden besluit I in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).