ECLI:NL:RBZWB:2021:3205
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep WIA-uitkering
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 17 december 2019, waarin haar WIA-uitkering per 18 december 2019 werd beëindigd. Op 28 april 2021 heeft het UWV zijn standpunt gewijzigd en meegedeeld dat verzoekster ongewijzigd voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt beschouwd, en dat zij haar IVA-uitkering behoudt. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. Het UWV heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen deze proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, gezien het besluit van 28 april 2021, het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen. Dit biedt aanleiding om het UWV te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.068,00 voor rechtsbijstand en € 17,90 voor reiskosten.
Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat het UWV op grond van artikel 8:41 van de Awb het griffierecht van € 48,00 aan verzoekster dient te vergoeden, maar dat een veroordeling hiervoor niet nodig is. De rechtbank heeft uiteindelijk het UWV veroordeeld tot een totaalbedrag van € 1.085,90 aan proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig en openbaar gemaakt op 25 juni 2021.