ECLI:NL:RBZWB:2021:32

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8972
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op Wob-verzoek inzake milieu-informatie door college van burgemeester en wethouders

Op 5 januari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiser, een advocaat, beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom op zijn verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had op 15 juli 2019 een Wob-verzoek ingediend voor informatie over kunstgrasvelden en atletiekbanen, maar het college had niet binnen de wettelijke termijn beslist. De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en vastgesteld dat de beslistermijn was overschreden. Eiser had het college in gebreke gesteld op 7 september 2020, maar het college had geen beslissing genomen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het niet tijdig nemen van een beslissing. Het college werd opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak een beslissing te nemen op het Wob-verzoek en een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende samenwerking was geweest tussen partijen over de afhandeling van het verzoek, wat bijdroeg aan de vertraging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8972 WOB

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom,verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 14 oktober 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college inzake het verzoek van eiser als bedoeld in artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Eiser heeft bij brief van 15 juli 2019 bij het college verzocht om verstrekking van informatie, te weten – samengevat – een overzicht van alle kunstgrasvelden en atletiekbanen en de daarop betrekking hebbende (milieu)informatie met betrekking tot drainagesystemen, infill materiaal, afvoer van grond en saneringskosten, opgesteld of ontvangen in de periode van 1 januari 2001 tot en met de dag dat een formeel besluit wordt genomen op dit verzoek (het Wob-verzoek).
Het college heeft bij brief van 27 juli 2020 de beslistermijn met vier weken verdaagd en aangegeven dat deze termijn ook niet haalbaar is. Eiser wordt verzocht, zoals hij zelf heeft aangeboden, in overleg te treden over de prioritering en fasering van het Wob-verzoek.
Bij brief van 21 augustus 2020 heeft het college aangegeven uit telefonisch contact met een collega van eiser begrepen te hebben dat eiser niet openstaat voor overleg en vasthoudt aan de (verlengde) beslistermijn. Vervolgens is aan eiser medegedeeld dat niet aan de gestelde termijn kan worden voldaan, gezien de omvangrijkheid van het Wob-verzoek. Het verzoek wordt voortvarend opgepakt.
Bij e-mail van 7 september 2020 heeft eiser het college in gebreke gesteld ten aanzien van het niet (tijdig) beslissen op zijn Wob-verzoek.
Bij brief van 14 oktober 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op het Wob-verzoek.
Het college heeft bij brief van 2 november 2020 een verweerschrift ingediend. Daarin geeft het college toe niet binnen de termijn te hebben beslist en geeft aan dat dit komt door het ontbreken van beschikbare capaciteit en de omvangrijkheid van het Wob-verzoek. Het gaat om enkele honderden stukken over een periode van 20 jaar, waarvan vele afkomstig zijn van derden die de gelegenheid moeten krijgen een zienswijze in te dienen. Mede vanwege de benodigde expertise is een extern bureau ingeschakeld. Het bevreemdt het college dat eiser, als professioneel advocaat en ondanks zijn eigen aanbod, geen ruimte laat voor het maken van afspraken. Dan was het instellen van dit beroep niet nodig geweest. De rechtbank wordt verzocht zich uit te spreken over fasering en prioritering van het Wob-verzoek en een ruimere termijn te stellen voor het beslissen op het Wob-verzoek. Het college streeft ernaar een beslissing te nemen voor het einde van het jaar.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn ten aanzien van het Wob-verzoek was verstreken voordat eiser beroep heeft ingesteld bij de rechtbank (artikel 6 van de Wob).
4. Het bestuursorgaan beslist op een Wob-verzoek betreffende milieu-informatie binnen twee weken (artikel 6, eerste lid en zesde lid, sub a, van de Wob). Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen indien de omvang of de gecompliceerdheid van de milieu-informatie een verlenging rechtvaardigt (artikel 6, tweede lid, en zesde lid, sub b, van de Wob).
In dit geval is het Wob-verzoek ingediend op 15 juli 2020 en op diezelfde dag per fax ontvangen bij het college. Het college heeft de beslistermijn met vier weken verdaagd, tot uiterlijk 26 augustus 2020.
De rechtbank is met het college van oordeel dat de oplossing bij behandeling van complexe Wob-verzoeken gevonden kan worden in onderling overleg tussen partijen, waarin afspraken worden gemaakt over prioritering en fasering (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:899). Nu eiser echter zijn aanbod tot overleg niet is nagekomen en er geen afspraken zijn gemaakt over de wijze van afhandeling van het Wob-verzoek, was het college nog steeds gehouden uiterlijk op 26 augustus 2020 op het Wob-verzoek te beslissen.
De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is overschreden. Eiser heeft het college op 7 september 2020 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Sindsdien zijn (meer dan) twee weken verstreken. Niet gebleken is dat het college inmiddels een beslissing heeft genomen op het Wob-verzoek. Het beroep is kennelijk gegrond.
5. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In geval van een gegrond beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op grond van de Wob of een beslissing op bezwaar tegen een dergelijk besluit waarbij nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter, indien de omvang van het verzoek hiertoe aanleiding geeft, in afwijking van artikel 8:55d, eerste lid, van de
AWBde termijn waarbinnen het bestuursorgaan alsnog een besluit bekendmaakt (artikel 15b, eerste lid, van de Wob).
Het college verzoekt een langere termijn te bepalen dan twee weken. In dit geval is sprake van een complex Wob-verzoek, maar het college heeft ook aangegeven ernaar te streven voor het eind van het jaar (2020) een beslissing te nemen. Nu deze termijn inmiddels is verstreken, ziet de rechtbank geen aanleiding (meer) om een langere termijn te bepalen dan de hoofdregel.
De rechtbank bepaalt dat het college binnen twee weken na deze uitspraak een beslissing op het Wob-verzoek moet nemen.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat het college een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
6. De bestuursrechter kan artikel 8:74, eerste lid, van de Awb buiten toepassing laten en een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb achterwege laten, indien de indiener van het beroepschrift, gelet op de omvang van het verzoek, onvoldoende heeft meegewerkt aan het bereiken van overeenstemming over een opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 4:15, tweede lid, onderdeel a, van de Awb (artikel 15b, derde lid, sub a, van de Wob, voor zover hier van belang). De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn omvangrijk Wob-verzoek een aanbod heeft gedaan voor overleg, maar vervolgens niet schriftelijk heeft gereageerd op het verzoek van het college om overleg. In een door het college geïnitieerd telefoongesprek is zonder nadere toelichting gemeld dat eiser vasthoudt aan de beslistermijn. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van onvoldoende meewerken. Ondanks dat het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding tot vergoeding van griffierecht en/of proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing op
eisers Wob-verzoek;
- draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak
een beslissing op het Wob-verzoek te nemen en bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 5 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.