ECLI:NL:RBZWB:2021:3156

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 21_2499 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van ontheffing voor garnalenaanbieding in Breskens

Op 22 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een visserijbedrijf, bezwaar maakte tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit besluit, genomen op 31 mei 2021, verleende een tijdelijke ontheffing aan een aantal visserijbedrijven om garnalen niet langer aan te bieden in de locatie [plaats veiling 1], maar in [plaats veiling 2]. Verzoekster stelde dat deze ontheffing onzorgvuldig was verleend, omdat de minister niet had geverifieerd of de betrokken visserijbedrijven instemden met het verzoek om ontheffing. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel had gehandeld door geen belangenafweging te maken en dat de ontheffing niet in stand kon blijven. De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit tot twee weken na de beslissing op bezwaar, waardoor de verplichting om garnalen in [plaats veiling 1] aan te bieden voorlopig blijft bestaan. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en een juiste belangenafweging bij het verlenen van ontheffingen in het bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2499 WET VV

uitspraak van 22 juni 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekers] , te [vestigingsplaats verzoekers] , verzoekster,

gemachtigde: mr. A. Schreijenberg, mr. C.J. IJdema en mr. M. Schroevers.
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam belanghebbende 1], te [vestigingsplaats belanghebbende 1] , hierna: ‘ [naam belanghebbende 1] ’,
mr. J. Boogaard en mr. S. Saija,

Als derde partij heeft ook aan het geding deelgenomen: [naam belanghebbende 2] , te [vestigingsplaats belanghebbende 2] ,

mr. J.M. van Koeveringe-Dekker.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 31 mei 2021 (bestreden besluit) van de minister over het aan een aantal visserijbedrijven verlenen van een tijdelijke ontheffing van artikel 140d, derde lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met bijlage 13 bij die regeling.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 15 juni 2021. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M. Koppert en gemachtigden mr. C.J. IJdema, mr. M. Schroevers. Namens de minister zijn dr.ir. D.M. de Goede en mr. W.L.C. Rijk verschenen. [naam belanghebbende 1] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden, F. Lokerse en J.I. Hennekeij. Namens [naam belanghebbende 2] is mr. M. van Koeveringe-Dekker verschenen.

Overwegingen

1. Feiten

[naam veiling 1] is op grond van de Uitvoeringsregeling zeevisserij aangewezen als een locatie waar garnalen gezeefd en ingedeeld worden in versheidsklassen en grootteklassen. [1] Dit wordt op slechts 7 locaties in Nederland toegelaten om te waarborgen dat de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit daar toezicht op kan houden.
Het garnalenseizoen loopt van juli tot november.
Eind 2004 zijn [naam verzoekers] en [naam belanghebbende 2] een samenwerking aangegaan tussen de visveilingen van [plaats veiling 1] en [plaats veiling 2] en is ten behoeve daarvan [naam belanghebbende 1] opgericht.
Op 3 maart 2021 hebben het bestuur en de Raad van Commissarissen van [naam belanghebbende 1] besloten om de garnalenzeefactiviteiten per 1 juli 2021 te verplaatsen van [plaats veiling 1] naar [plaats veiling 2] . Tegen die beslissing heeft [naam verzoekers] een procedure aanhangig gemaakt bij de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam.
[naam belanghebbende 1] heeft de minister op 21 april 2021 verzocht om bijlage 13, onder 1, bij de Uitvoeringsregeling zeevisserij te wijzigen. [naam belanghebbende 1] heeft verzocht om de zeeflocatie te wijzigen van [plaats veiling 1] naar [plaats veiling 2] . Volgens de minister en [naam belanghebbende 1] is die aanpassing voorzien voor 1 oktober 2021.
Op 14 mei 2021 heeft [naam belanghebbende 1] de minister in afwachting van die wijziging verzocht om een tijdelijke ontheffing per 1 juli 2021 van artikel 140d, derde lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met bijlage 13 bij de regeling.
De minister heeft de aangevraagde ontheffing op 31 mei 2021 verleend, in die zin dat voor een aantal visserijbedrijven per 1 juli 2021 ontheffing wordt verleend van de verplichting om de garnalen onverwijld voor zeven en indelen aan te bieden in [plaats veiling 1] . In plaats van [naam veiling 1] moet worden gelezen ‘ [naam veiling 1] ’ .
Verzoekster heeft daar op 7 juni 2021 bezwaar tegen gemaakt. Op 14 juni 2021 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, bestaande uit de schorsing van de ontleende ontheffing tot zes weken na de beslissing op bezwaar.

2. Gronden

Verzoekster heeft aangevoerd dat de minister het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid, omdat het steunt op onjuiste en onvolledige informatie. [naam belanghebbende 1] heeft het geschil met [naam verzoekers] verzwegen en daarnaast was [naam belanghebbende 1] niet bevoegd om namens de visserijbedrijven ontheffing aan te vragen. De minister had die visserijbedrijven en de Brancheorganisatie garnalen moeten consulteren. Daar heeft verzoekster aan toegevoegd dat de minister rekening had moeten houden met de belangen van [naam verzoekers] , de Brancheorganisatie en de visserijbedrijven. [naam verzoekers] heeft belang bij het behouden van de garnalenvisserij in [plaats veiling 1] . De vismijn is van economisch belang voor [plaats veiling 1] en zorgt voor werkgelegenheid. Daarnaast is de vismijn van belang voor de identiteit van [plaats veiling 1] en heeft het een toeristische functie. Een nieuwe vismijn is onderdeel van de plannen die [naam verzoekers] heeft voor vernieuwing van de haven van [plaats veiling 1] . Die belangen wegen volgens verzoekster zwaarder dan de belangen van [naam belanghebbende 1] bij de ontheffing. [naam belanghebbende 1] zal niet in financiële belangen worden aangetast.
3. Voorlopige voorziening
3.1
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
3.3
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Ontvankelijkheid
Spoedeisend belang
4.1
[naam belanghebbende 1] heeft het spoedeisend belang van verzoekster betwist. Volgens [naam belanghebbende 1] ontstaat als gevolg van de verleende ontheffing geen onomkeerbare situatie. De vismijn in [plaats veiling 1] heeft volgens [naam belanghebbende 1] geen bestaansrecht door de sterk tegenvallende financiële resultaten.
4.2
De voorlopige voorzieningenprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van in dit geval de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb is sprake, wanneer een besluit onomkeerbare gevolgen heeft en een beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht.
4.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening niet kan worden ontzegd. Het bestreden besluit heeft tot gevolg dat de visserijbedrijven hun garnalen per 1 juli 2021 niet langer voor indeling aan kunnen bieden in [plaats veiling 1] . Zij zullen de garnalen per die datum moeten aanbieden in [plaats veiling 2] . [naam belanghebbende 1] heeft ter zitting toegelicht dat de daarvoor vereiste garnalenzeef in de laatste week van juni wordt gedemonteerd in [plaats veiling 1] en opnieuw wordt opgebouwd in [plaats veiling 2] . Door partijen is aangegeven dat het garnalenseizoen loopt van juli tot en met oktober en dat de zeeflocatie in die periode niet opnieuw verplaatst kan worden. Dat maakt de situatie in ieder geval gedurende het garnalenseizoen van 2021 onomkeerbaar. Gelet daarop is gebleken van voldoende spoedeisend belang van verzoekster bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Connexiteit
4.4
[naam belanghebbende 1] heeft ook aangevoerd dat verzoekster geen bezwaar heeft gemaakt. De tijdelijke ontheffingen aan de visserijbedrijven zijn bij afzonderlijke besluiten aan de visserijbedrijven meegedeeld. Daar heeft verzoekster geen bezwaar tegen gemaakt.
4.5
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan alleen worden verzocht om een voorlopige voorziening, wanneer bezwaar is gemaakt tegen het bestreden besluit.
4.6
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt voldaan aan dit connexiteitsvereiste, omdat door verzoekster een bezwaarschrift van 7 juni 2021 is overgelegd. In het bezwaarschrift staat dat namens [naam verzoekers] pro forma bezwaar wordt gemaakt tegen het besluit van 31 mei 2021, waarbij op de aanvraag van [naam belanghebbende 1] is besloten om zestien visserijbedrijven tijdelijk ontheffing te verlenen. Het betoog van [naam belanghebbende 1] dat sprake zou zijn van verschillende besluiten volgt de voorzieningenrechter niet.
Belanghebbendheid [naam verzoekers]
4.7
Daarnaast hebben [naam belanghebbende 1] en [naam belanghebbende 2] aangevoerd dat verzoekster niet kan verzoeken om een voorlopige voorziening, omdat [naam verzoekers] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit. Achterliggende politieke en recreatieve belangen en belangen van ruimtelijke ordening zijn niet van belang.
4.8
Onder belanghebbende wordt op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
4.9
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [naam verzoekers] op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb als publiekrechtelijke rechtspersoon kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit. Het bestreden besluit heeft betrekking op de wijziging van de zeeflocatie van de locatie [plaats veiling 1] naar de locatie [plaats veiling 2] . Dat betekent dat het bestreden besluit betrekking heeft op een activiteit die plaatsvindt op het grondgebied van [naam verzoekers] en dat die activiteit tot op heden heeft gezorgd voor economische bedrijvigheid en werkgelegenheid binnen [de gemeente]. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden die economische belangen van [de gemeente] rechtstreeks geraakt door het bestreden besluit. Daarom heeft [naam verzoekers] een voldoende objectief, actueel, eigen en persoonlijk belang dat de gemeente in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
5. Beoordeling verzoek
Het bestreden besluit
5.1
Door middel van dat bestreden besluit heeft de minister per 1 juli 2021 ontheffing verleend aan een aantal visserijbedrijven van het gebod om garnalen voor indeling aan te bieden in [plaats veiling 1] . Per 1 juli 2021 geldt als gebod dat deze garnalen voor indeling aangeboden worden in [plaats veiling 2] of op de overige in bijlage 13 genoemde locaties.
Omvang van het geding
5.2
Ter beoordeling ligt aan de voorzieningenrechter uitsluitend die ontheffing voor. De stellingen en argumenten die partijen hebben aangevoerd over het besluit van [naam belanghebbende 1] van 3 maart 2021 over het verplaatsen van alle activiteiten naar [plaats veiling 2] en de daartegen ingestelde procedure bij de Ondernemingskamer vallen buiten de omvang van dit geding. De toetsing van de voorzieningenrechter zal zich daarom – met inachtneming van de relevante gronden van het verzoek – beperken tot de rechtmatigheid van de ontheffing. [2]
Toetsingskader
5.3
Degene die garnalen van de soort crangon crangon aanlandt of verhandelt brengt ze op grond van de Uitvoeringsregeling zeevisserij voor de indeling in versheidsklassen en grootteklassen naar een locatie als vermeld in bijlage 13 bij de Uitvoeringsregeling zeevisserij. [3] In bijlage 13 staat onder 1: ‘ [plaats veiling 1] ’ aan [adres veiling 1] ’. In het Reglement zee- en kustvisserij 1977 staat dat de minister ontheffing
kanverlenen van het bepaalde bij of krachtens het reglement. De Uitvoeringsregeling zeevisserij is vastgesteld op grond van (o.a.) artikel 3,4 en 5 van het Reglement zee- en kustvisserij.
De beoordeling
5.4
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de minister het besluit om de hierna genoemde redenen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 3:2 van de Awb) heeft vastgesteld en dat sprake is van een zodanige gebrekkige afweging van belangen dat in redelijkheid niet van een rechtmatige belangenafweging kan worden gesproken (artikel 3:4 van de Awb).
5.5
[naam belanghebbende 1] heeft de minister verzocht om ontheffing van het gebod om garnalen voor indeling aan te bieden in [plaats veiling 1] . Ter zitting heeft de minister toegelicht dat de aanvraag is aangemerkt als te zijn gedaan door [naam belanghebbende 1] namens verschillende visserijbedrijven. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat de minister niet heeft geverifieerd of die visserijbedrijven hebben ingestemd met het verzoek om ontheffing en de daarmee gepaard gaande verplaatsing van de zeeflocatie van [plaats veiling 1] naar [plaats veiling 2] . Het had op de weg van de minister gelegen om van [naam belanghebbende 1] als gemachtigde te verlangen dat een schriftelijk bewijs van machtiging werd overgelegd om vast te stellen of [naam belanghebbende 1] daartoe werkelijk bevoegd was. [4] Dat de minister dit heeft nagelaten, acht de voorzieningenrechter in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
5.6
De bevoegdheid tot het verlenen van een ontheffing is een discretionaire bevoegdheid. De minister kan ontheffing verlenen van het gebod en heeft beleidsruimte bij een beslissing daarover. Dat betekent dat het aan de minister is overgelaten om op grond van een belangenafweging te bepalen of en zo ja hoe de bevoegdheid gebruikt zal worden. Uit artikel 3:4 van de Awb volgt dat alle rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moeten worden afgewogen, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. Daarnaast volgt uit die bepaling dat de uitkomst van die belangenafweging niet onevenredig mag zijn.
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit het bestreden besluit op geen enkele wijze blijkt dat een belangenafweging heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat zij geen belangenafweging heeft verricht, omdat zij het een private aangelegenheid van de branche vindt om te bepalen op welke 7 locaties in Nederland garnalen aangeboden kunnen worden voor indeling. Gelet daarop heeft de minister er niet aan getwijfeld om de ontheffing te verlenen, toen daar door [naam belanghebbende 1] om werd verzocht en daar door de NVWA goedkeuring voor was verleend. Daar heeft de minister op zitting echter wel aan toegevoegd dat zij niet op de hoogte was van het geschil tussen [naam belanghebbende 1] en haar minderheidsaandeelhoudster, [naam verzoekers] . Dit zou voor de minister aanleiding hebben gevormd om eerst te verzoeken om het geschil binnen [naam belanghebbende 1] (definitief) te beslechten alvorens het verzoek te doen tot wijziging van de Uitvoeringsregeling, zodat de minister pas daarna zou behoeven te beslissen op het verzoek om ontheffing.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het voorgaande de minister niet ontslaat van de wettelijke verplichting om een zelfstandige belangenafweging te verrichten bij de uitoefening van een aan haar toegekende bestuursbevoegdheid. Gelet daarop volgt de rechtbank het standpunt van [naam belanghebbende 1] niet, dat die belangenafweging niet meer nodig is omdat deze al is verricht door de [naam belanghebbende 1] voorafgaand aan het besluit van die holding van 3 maart 2021.
Omdat de voorzieningenrechter vast stelt dat de minister geen enkele belangenafweging heeft gemaakt, acht de voorzieningenrechter het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 juncto 3:4, eerste lid, van de Awb.
5.7
Gelet op deze zorgvuldigheidsgebreken ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen en het bestreden besluit te schorsen tot twee weken na de beslissing op bezwaar.
Het is aan de minister om in bezwaar alsnog een belangenafweging te maken waarin alle betrokken belangen worden meegenomen. Het is ook aan de minister om met inachtneming van het specialiteitsbeginsel vast te stellen welke belangen meegenomen kunnen worden in die belangenafweging, welk gewicht aan die belangen kan worden toegekend en om te besluiten welke belangen prevaleren. Tussen partijen is namelijk veel discussie over welke belangen wel en niet mogen worden meegewogen. De bestuursrechter dient vervolgens in een eventuele beroepsprocedure te beoordelen of de door de minister gemaakte belangenafweging niet onredelijk is.
Omdat de voorzieningenrechter de uitkomst van de belangenafweging in dit geval nog te onzeker acht, is op dit moment onvoldoende duidelijk of de ontheffing in stand zal blijven. De voorzieningenrechter heeft voorts in aanmerking genomen dat de regelgever bewust [plaats veiling 1] heeft aangewezen als locatie van de zeef, dat de zeef gedurende het garnalenseizoen niet opnieuw verplaatst kan worden, dat ter zitting door [naam belanghebbende 1] niet aannemelijk is gemaakt dat de financiële situatie van [naam belanghebbende 1] dermate prangend is dat het voortbestaan van het bedrijf acuut in gevaar komt indien de zeef niet per 1 juli 2021 wordt verplaatst en dat verzoekster ter zitting heeft toegelicht dat de plannen voor herontwikkeling van de haven in [plaats veiling 1] er niet aan in de weg staan dat de huur van de zeeflocatie kan worden voortgezet na 1 juli 2021. De voorzieningenrechter is van oordeel dat onder deze omstandigheden het belang van [naam belanghebbende 1] om de zeef in de laatste week van juni van [plaats veiling 1] naar [plaats veiling 2] te verplaatsen onvoldoende zwaarwegend is om op deze wijze uitvoering te geven aan een besluit waarvan onzeker is of dit in stand zal blijven.
6. Conclusie
6.1
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot twee weken na de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat tot die tijd het gebod onverkort blijft gelden om aangelande en/of te verhandelen garnalen van de soort crangon crangon op de locatie [plaats veiling 1] aan te bieden voor indeling naar versheid en grootteklassen. Visserijbedrijven mogen de garnalen dus niet in [plaats veiling 2] aanbieden om te laten zeven.
6.2
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient de minister aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
6.3
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat verzoekster daar niet om heeft verzocht.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit van 31 mei 2021 tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 360,- aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 22 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 140d, derde lid, van de Uitvoeringsregeling zeevisserij in samenhang met bijlage 13, onder 1, bij de Uitvoeringsregeling.
2.Artikel 8:69, eerste lid, van de Awb.
3.Artikel 140d, derde lid, Uitvoeringsregeling zeevisserij.
4.Artikel 2:1, tweede lid, van de Awb.