ECLI:NL:RBZWB:2021:3135
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuurlijke boete opgelegd op grond van de Participatiewet en de ontvankelijkheid van bezwaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had beroep ingesteld tegen een besluit van het college waarin zijn bezwaar tegen een bestuurlijke boete op grond van de Participatiewet (PW) niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op 27 februari 2020 een bestuurlijke boete had opgelegd aan de eiser, die vervolgens op 22 oktober 2020 zijn bezwaar tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaarde. De eiser voerde aan dat hij door geestelijke en financiële problemen niet in staat was om tijdig bezwaar te maken.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat hij buiten staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank overwoog dat de eiser, ondanks zijn problemen, voldoende gelegenheid had om bezwaar te maken en dat er geen medische stukken waren overgelegd ter onderbouwing van zijn mentale gezondheid. De rechtbank concludeerde dat de door de eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden niet dermate bijzonder waren dat zij een beroep op verschoonbaarheid konden rechtvaardigen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarmee de beslissing van het college om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren werd bevestigd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.