ECLI:NL:RBZWB:2021:3135

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9577
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd op grond van de Participatiewet en de ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had beroep ingesteld tegen een besluit van het college waarin zijn bezwaar tegen een bestuurlijke boete op grond van de Participatiewet (PW) niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op 27 februari 2020 een bestuurlijke boete had opgelegd aan de eiser, die vervolgens op 22 oktober 2020 zijn bezwaar tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaarde. De eiser voerde aan dat hij door geestelijke en financiële problemen niet in staat was om tijdig bezwaar te maken.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat hij buiten staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank overwoog dat de eiser, ondanks zijn problemen, voldoende gelegenheid had om bezwaar te maken en dat er geen medische stukken waren overgelegd ter onderbouwing van zijn mentale gezondheid. De rechtbank concludeerde dat de door de eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden niet dermate bijzonder waren dat zij een beroep op verschoonbaarheid konden rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarmee de beslissing van het college om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren werd bevestigd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9577 PW

uitspraak van 23 juni 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde eiser] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2020 (primair besluit) heeft het college een bestuurlijke boete aan eiser opgelegd op grond van de Participatiewet (PW).
Bij besluit van 22 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 27 mei 2021. Eiser is, met voorafgaand bericht, niet verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mevrouw [naam gemachtigde eiser] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontving vanaf 2 mei 2016 algemene bijstand naar de norm van een alleenstaande. Bij besluit van 24 juni 2019 is de uitkering met ingang van 15 april 2019 ingetrokken. Tevens heeft het college besloten om het teveel aan ontvangen bijstand terug te vorderen. Het college vindt dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Het college heeft eiser op 10 februari 2020 aangegeven dat hij voornemens is om eiser voor de overtreding van de inlichtingenplicht een boete op te leggen. Deze boete is in het primaire besluit opgelegd.
Op 21 mei 2020 is een bezwaarschrift ingediend tegen deze beslissing. Het college heeft eiser bij brief van 2 juli 2020 erop gewezen dat het bezwaar niet binnen de bezwaartermijn is ingesteld en heeft daarbij de gelegenheid geboden de reden van de termijnoverschrijding toe te lichten. Eiser geeft aan dat hij vanwege geestelijke en financiële problemen niet in staat was op tijd bezwaar in te dienen.
Het college heeft het bezwaar vervolgens bij besluit van 22 oktober 2020 niet-ontvankelijk verklaard.
2. In geding is de vraag of het college terecht de termijnoverschrijding in bezwaar niet-verschoonbaar heeft geacht.
3. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit is gedagtekend 27 februari 2020 en dat het aan eiser is verzonden. Uitgaande van het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb is de bezwaartermijn dan in beginsel aangevangen op de dag na verzending van het bestreden besluit (28 februari 2020) en is deze geëindigd op 10 april 2020. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het bezwaarschrift is op 21 mei 2020 door het college ontvangen. Het bezwaarschrift is dus (gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb) niet tijdig ingediend.
Het is aan eiser om aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat hij niet in verzuim is geweest. Iemands medische gesteldheid kan een aanvaardbaar excuus voor termijnoverschrijding opleveren. Volgens vaste rechtspraak zal van een dergelijke situatie niet snel sprake zal zijn. Slechts in uitzonderlijke gevallen, waarin aannemelijk wordt gemaakt dat er geen mogelijkheid was om een derde in te schakelen, wordt een uitzondering gemaakt.
4. Eiser voert aan dat hij in maart 2020 contact heeft gezocht met zijn gemachtigde vanwege zijn geestelijke gezondheid. Tijdens de gesprekken met zijn gemachtigde zijn ook zijn financiële problemen aan bod gekomen. Medio april 2020 werd het gemachtigde duidelijk dat eiser ziek is geweest en dat hij ernstige geestelijke en financiële problemen heeft. Op 28 april 2020 heeft de gemachtigde contact gezocht met de budgetbegeleider van eiser. Dit heeft ertoe geleid dat de gemachtigde medio mei 2020 het budgetbeheer heeft overgenomen. Zij heeft zich niet direct op de beschikking in kwestie gericht, maar enkel op nieuwe aanmaningen en dergelijke. Pas later heeft zij ook kennis genomen van de beslissing van 27 februari 2020. Daarna is er op 21 mei 2020 alsnog een bezwaarschrift ingediend tegen de beslissing van 27 februari 2020.
Volgens gemachtigde van eiser verklaart de geestelijke gezondheid van eiser grotendeels waarom hij niet in staat was tijdig bezwaar te maken. Eiser is in 2017 verkracht door een man, hetgeen hem nog steeds aangrijpt. Door zijn taalachterstand is de hulpverlening pas laat op gang gekomen. Eiser zou sinds maart/april 2020 behandeld worden. Eiser heeft het nog steeds moeilijk met de verwerking van het trauma, mede omdat de strafzaak tegen verdachte nog steeds loopt.
Eiser voert verder aan dat het voor een nieuwkomer lastig is om de procedure van bezwaar en beroep te begrijpen. Bovendien spelen er bij eiser bovengenoemde bijzondere omstandigheden. Verder had de voormalige budgetcoach zich meer kunnen verdiepen in de wijze waarop eiser zijn administratie heeft ingericht en zijn financiële zaken afwikkelt.
Samengevat had eiser diverse problemen waardoor hij een aantal dingen niet meer overzag, niet begreep en ook niet bij machte was op tijd te reageren op het besluit van het college.
5. Het college stelt zich op het standpunt dat onvoldoende is gebleken dat eiser buiten staat is geweest om tijdig bezwaar te maken, al dan niet door inschakeling van derden en eventueel onder voorbehoud van het aanvoeren van gronden. Bovendien was er tussen het moment waarop gemachtigde bij eiser betrokken was (begin maart 2020) en 10 april 2020 voldoende gelegenheid voor de gemachtigde om tijdig bezwaar te maken, te meer nu gemachtigde wel op nieuwe aanmaningen kon reageren. Voor zover eiser de Nederlandse taal niet begreep, had het volgens het college op zijn weg geleggen om bijstand te zoeken van een derde. Als laatste stelt het college dat er geen medische stukken zijn ter onderbouwing van eisers mentale gezondheid.
6. De rechtbank acht de situatie van eiser voorstelbaar. Hij bevond zich in een lastige situatie waarin het kan voorkomen dat het overzicht op zaken er niet is. Echter, de rechtbank ziet in de door de eiser aangevoerde redenen geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Zij overweegt daartoe als volgt.
Eiser werd destijds bijgestaan door een budgetbeheerder van maatschappelijk werk, en later door gemachtigde. Hierdoor had hij toegang tot hulp. Bovendien had hij de gemeente kunnen bellen met vragen over het besluit. Hierbij had hij ook zogeheten pro forma bezwaar kunnen maken, dat op een later moment zou worden aangevuld. De door eiser aangevoerde persoonlijke problemen zijn niet dermate bijzonder dat hij met succes een beroep op verschoonbaarheid kan doen.
Een en ander leidt tot de conclusie dat het college het ingediende bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 23 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
D.Alblas, griffier E.J. Govaers, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.