4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Van belaging (stalking) als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is sprake wanneer iemand opzettelijk een ander herhaaldelijk lastig valt waardoor een inbreuk wordt gemaakt op diens persoonlijke levenssfeer. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Verdachte heeft in de periode van 1 maart tot en met 30 juli 2020 veelvuldig (al dan niet bedreigende) e-mails en spraakberichten naar zijn moeder, [Slachtoffer 2] , gestuurd. Tevens heeft verdachte in dezelfde periode ’s nachts bij zijn oma, [Slachtoffer 1] , aan de deur gestaan, aangebeld en zich bij haar woning opgehouden. Ook heeft hij naar haar (al dan niet dreigende) sms-berichten gestuurd. Verdachte heeft dit ook bekend.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van zijn moeder en zijn oma – naar objectieve maatstaven bezien – zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Hierbij verwijst de rechtbank in het bijzonder naar de inhoud van de e-mail-, de spraak- en sms-berichten. Uit deze berichten komt naar voren dat verdachte herhaaldelijk en op dreigende, indringende en obsessieve wijze heeft geprobeerd zijn moeder en zijn oma te dwingen hem (financiële) hulp te verschaffen. Hiermee staat ook de wederrechtelijkheid van het handelen van verdachte vast. Voorts is gebleken dat de gedragingen van verdachte het persoonlijke leven van zijn moeder en zijn oma hebben beïnvloed en dat zij hiervan (psychisch) last hebben ondervonden.
De rechtbank verwerpt ook het verweer dat de stelselmatigheid ontbreekt. Gebleken is dat verdachte op meerdere dagen naar zijn oma sms-berichten heeft gestuurd, waardoor deze niet als één bericht kunnen worden gelezen. Voorts is gebleken dat verdachte veelvuldig e-mail- en spraakberichten naar zijn moeder heeft gestuurd. Gelet op het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van de vereiste stelselmatigheid. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich gedurende de periode van 1 maart tot en met 30 juli 2020 schuldig heeft gemaakt aan belaging van zijn moeder en zijn oma.
Feit 2
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte in de periode van 21 juli 2020 tot en met 23 juli 2020 in de richting van zijn huisarts, [Slachtoffer 3] de volgende dreigende woorden heeft geuit: ‘Maar als dat niet doorgaat, is mijn enige droom dokter [Slachtoffer 3] zijn kop eraf knallen, liefste met een zaag zijn hoofd van zijn romp afzagen. Dat verdient hij.’ en ‘Als ik niet de steun krijg die ik vraag dan loopt het uit op zelfmoord of bloedvergieten en niets anders.’. Verdachte heeft dit ook bekend.
Van bedreiging is sprake wanneer de uitlatingen van verdachte van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn gedaan dat bij degene tot wie het is gericht, de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook zou worden gepleegd. Voor een veroordeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging. Niet is vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat werkelijk vrees is opgewekt. Wel moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken.
Gelet op de inhoud van de teksten, is de rechtbank van oordeel dat deze in het algemeen wel een redelijke vrees konden opwekken. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [Slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Feit 3
Voor het juridisch kader van bedreiging verwijst de rechtbank naar wat zij hierboven onder feit 2 heeft opgemerkt.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op meerdere tijdstippen in de periode van 2 juli 2020 tot en met 3 augustus 2020 in de richting van [Slachtoffer 4] de volgende dreigende woorden heeft geuit: ‘Ik vermoord [Slachtoffer 4] ’ en ‘Niet omdat ik dat wil, maar omdat mijn woede zo groot is, omdat het onrecht zo groot is, dat ik jullie het liefst allemaal een voor een afmaak. Maar dat nemen jullie niet serieus, echt ik zweer het je [Slachtoffer 4] . Als jij nu voor mijn ogen stond, dan stook ik je harstikke kanker dood.’. Verdachte heeft dit ook bekend.
Gelet op de inhoud van de teksten, is de rechtbank van oordeel dat deze in het algemeen een redelijke vrees konden opwekken. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [Slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Feit 4
Voor het juridisch kader van bedreiging verwijst de rechtbank naar wat zij hierboven onder feit 2 heeft opgemerkt.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op meerdere tijdstippen in de periode van 17 juli 2020 tot en met 23 juli 2020 in de richting van zijn zus, [Slachtoffer 5] , de volgende dreigende woorden heeft geuit: ‘Euh, morgen overmorgen of die dag erna ik ga door. Ik ga door. Ik ga door. Totdat ik jullie allemaal afslacht’ en ‘en als ik geen euthanasie mag plegen dan vermoord ik jullie allemaal’ en ‘en als jullie mij nog 1x negeren vermoord ik heel mijn familie, zo duidelijk?’. Verdachte heeft dit ook bekend.
Gelet op de inhoud van de teksten, is de rechtbank van oordeel dat deze in het algemeen een redelijke vrees konden opwekken. Bovendien heeft [Slachtoffer 5] verklaard dat zij bang is voor verdachte. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [Slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Feit 5
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 5 tenlastegelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte zijn moeder, [Slachtoffer 2] , bij de armen heeft vastgepakt en haar mogelijk ook bij de keel heeft vastgegrepen. Verdachte ontkent het vastgrijpen bij de keel maar de aangifte van [Slachtoffer 2] en de getuigenverklaring van haar partner vormen daarvoor voldoende wettig bewijs. Nog daargelaten dat de rechtbank niet de overtuiging heeft dat het zo is gegaan als aangeefster heeft verklaard, kan niet worden vastgesteld dat [Slachtoffer 2] daardoor pijn heeft ondervonden en/of letsel heeft opgelopen, wat voor een bewezenverklaring van mishandeling in de zin van artikel 300 Sr is vereist. Evenmin blijkt uit het dossier dat dit bij [Slachtoffer 2] een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam heeft teweeggebracht. [Slachtoffer 2] verklaart hier zelf niets over en het gaat de rechtbank te ver om dit in te vullen als een feit van algemene bekendheid. De rechtbank acht aldus niet bewezen dat verdachte zijn moeder heeft mishandeld en spreekt verdachte daarom van dit feit vrij.