ECLI:NL:RBZWB:2021:3121

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
02-051873-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezit en handel in softdrugs en harddrugs met ongeloofwaardige verklaring van verdachte

Op 22 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het bezit en de handel in zowel softdrugs als harddrugs. De verdachte, geboren in 1955 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. B.M.C.F. de Groen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 8 juni 2021, waarbij de officier van justitie, mr. A.A.I.M. Gudde, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder het maken, verkopen en in bezit hebben van diverse soorten harddrugs en hennep in de periode van 20 juni 2018 tot 22 februari 2021.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, gebaseerd op de aangetroffen drugs in haar woning, getuigenverklaringen en WhatsApp-berichten die duidden op drugshandel. De verdachte had ontkend kennis te hebben van de harddrugs die in haar woning waren aangetroffen, maar de rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en haar blanco strafblad.

De rechtbank verklaarde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, en dat er geen feiten of omstandigheden waren die haar strafbaarheid uitsloten. De uitspraak benadrukte de schadelijke gevolgen van drugshandel voor de samenleving en de noodzaak van een stevige straf voor dergelijke delicten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-051873-21
vonnis van de meervoudige kamer van 22 juni 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1955, te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de PI, Patersstraat 4, 5977 NM Evertsoord,
raadsman mr. B.M.C.F. de Groen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 juni 2021, waarbij de officier van justitie, mr. A.A.I.M. Gudde, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: van 20 juni 2018 tot 22 februari 2021 diverse soorten harddrugs (cocaïne, heroïne, amfetamine, dexamfetamine, MDMA, LSD en 2C-B) heeft gemaakt, dan wel verkocht of verstrekt;
Feit 2: op 22 februari 2021 diverse hoeveelheden van verschillende soorten harddrugs in bezit had;
Feit 3: van 20 juni 2018 tot 22 februari 2021 hennep heeft geteeld, dan wel heeft verkocht;
Feit 4: op 22 februari 2021 ongeveer 515 gram hasjiesj en 6500 gram hennep in bezit had.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangetroffen drugs in de woning, de verklaring van Holleman dat hij drugs bij [naam 1] van 60 jaar kocht, de verklaringen van [naam 2] en [naam 3] dat verdachte degene is die regelmatig op zolder komt, de aangetroffen administratie met namen en bedragen, de tikkies op de telefoon en de WhatsAppgesprekken op de telefoon van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van het aanwezig hebben van de softdrugs (feit 4) aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 1 en 2. Ten aanzien van feit 1, de handel in harddrugs en feit 2, het aanwezig hebben van harddrugs, is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Verdachte ontkent dat zij wist dat er harddrugs op zolder waren. De zolder was in twee gedeelten verdeeld en verdachte kwam niet in de ruimte waar de harddrugs zijn aangetroffen. Die ruimte werd door anderen gebruikt. Ten aanzien van de handel in harddrugs (feit 1) en de handel in softdrugs (feit 3) ontkent verdachte dat zij heeft gedeald en zij heeft een afdoende verklaring gegeven voor de genoemde Whatsappgesprekken in haar telefoon die volgens het Openbaar Ministerie zouden duiden op de handel in harddrugs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 4 heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd. De feiten 1 tot en met 3 heeft zij betwist. De rechtbank zal hieronder de gedane verweren nader bespreken.
De aanwezigheid van de harddrugs (feit 2):
Verdachte, die eigenaar is van de woning, heeft aangegeven dat de in de broodtrommel aangetroffen amfetamine van haar was. Van de overige harddrugs heeft verdachte aangegeven dat zij niet wist dat deze in haar woning op de zolder aanwezig waren. Aan de rechtbank ligt de vraag voor of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat zij daar wel wetenschap van had. De rechtbank stelt vast dat de harddrugs op diverse plaatsen in de woning zijn aangetroffen, waaronder de woonkamer, de keuken en de slaapkamer van verdachte. Gelet op de aard van deze plekken kan het niet anders dan dat verdachte hiervan wetenschap had. Daarnaast is een groot deel van de drugs op de zolder aangetroffen. De drugs op zolder lagen op een tafel en waren bij binnenkomst van de politie onmiddellijk zichtbaar. Door getuige [naam 3] is verklaard dat verdachte van de zolder gebruik maakte en getuige [naam 2] heeft verklaard dat de zolder door verdachte en twee Marokkaanse jongens werd gebruikt. Dat verdachte helemaal niet wist dat er drugs in de woning op zolder lagen, zoals zij heeft verklaard, is gelet op de plaats van het aantreffen van drugs en de getuigenververklaringen niet aannemelijk geworden. De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door het feit dat er in de rest van de woning ook verschillende soorten harddrugs zijn aangetroffen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wist dat de harddrugs op zolder en in de woning lagen en dat zij de harddrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Hoeveelheden harddrugs:
Een deel van de aangetroffen stoffen en pillen is niet door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) bemonsterd. Enkel het bezit van de door het NFI positief bemonsterde stoffen kan wettig en overtuigend bewezen worden. De rechtbank gaat daarbij uit van de in de bewijsmiddelen 4 tot en met 15 genoemde hoeveelheden. Van het bezit van de overige stoffen zal verdachte partieel vrijgesproken worden.
De handel in softdrugs en harddrugs (feit 1 en 3)
Naar het oordeel van de rechtbank kan ook wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan handel in zowel hard- als softdrugs. Verdachte kwam in beeld bij de politie door een verklaring van [naam 4] die verklaard heeft dat hij zijn drugs kocht bij [naam 1] , een lieve oudere vrouw van ongeveer 60 jaar, die woont op de [adres] in Breda. Verder komt uit onderzoek aan de telefoon van [naam 3] naar voren dat op meerdere momenten door derden aan [naam 3] wordt gevraagd om bij “ [naam 1] ” Lemon Haze te kopen. De rechtbank merkt hierbij op dat haar ambtshalve bekend is dat “Lemon Haze” een soort hennep is. Ook wordt er gevraagd om snoep via “ [naam 1] ”, waarbij expliciet wordt gezegd dat het XTC betreft. Verdere ondersteuning voor de handel in soft- en harddrugs vindt de rechtbank in het proces-verbaal van onderzoek aan de gsm van verdachte. In de telefoon staan meerdere WhatsAppgesprekken in de periode van 16 juni 2020 tot en met 22 februari 2021 die duiden op handel in drugs. Zo is er op 16 juni 2020 een WhatsAppgesprek met [naam 5] waarbij verdachte aangeeft dat ze 1 kilo kwijt kan en vraagt of [naam 5] een monstertje heeft. Verdachte merkt hierbij op: “Ik kan max 5 betalen.” Op 4 januari 2021 heeft verdachte een gesprek met ene [naam 6] waarbij [naam 6] vraagt of [naam 1] nog groene Boeddha appels heeft, waarop verdachte zegt: “Een beetje gruis nog.” Vervolgens vraagt [naam 6] om voor 50 euro op te mogen komen halen. Op 8 oktober 2020 is er een gesprek met [naam 7] waarin wordt gevraagd om “wit spul da zo plakt” en daarbij vraagt [naam 7] naar de prijs. Verdachte antwoordt daarop dat zij 900 of 850 morgen kan hebben. Op 26 oktober 2020 vraagt [naam 7] naar een half broodje en wat dat kost en verdachte antwoordt dan 450, en voor een hele 875. Ook vraagt [naam 7] in ditzelfde gesprek of [naam 1] 10.000 snoep kan regelen. Op 23 oktober 2020 is er een WhatsAppgesprek met [naam 8] waarbij verdachte aangeeft dat [naam 8] ’s appeltjes het prima deden en vraagt of ze nog meer fruit heeft. Op 30 januari 2021 vraagt verdachte aan [naam 8] hoeveel appels verdachte kan verwachten, waarbij ze aangeeft een paar goede taarten te willen bakken en waarbij ze naar de prijs vraagt.
De verklaring die verdachte op zitting heeft gegeven voor deze WhatsAppgesprekken, namelijk dat het echt om taarten en appels gaat en dat het genoemde witte spul ziet op gedroogde geitenyoghurtbollen en dat zij dat alles gratis verstrekt, is volstrekt ongeloofwaardig nu er in deze WhatsAppjes over te betalen bedragen voor de spullen wordt gesproken. De gebruikte termen Boeddha appels, snoepjes en taarten bakken, alsmede het witte plakspul zien naar het oordeel van de rechtbank op versluierde termen voor harddrugs. Gelet op de verklaring van [naam 4] , de gesprekken op de telefoon van [naam 3] en de WhatsAppgesprekken op de telefoon van verdachte kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in softdrugs en harddrugs.
De tenlastegelegde periode
De rechtbank zal de periode van het dealen in harddrugs en softdrugs beperken tot de periode van 16 juni 2020 tot en met 22 februari 2021, nu verdachte, volgens de inhoud van de WhatsAppgesprekken op haar telefoon, vanaf 16 juni 2020 tot de dag van de aanhouding geregeld heeft gedeald.
Medeplegen:
Bij alle feiten is het medeplegen tenlastegelegd. Om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen, dient er sprake te zijn van een bewuste en nauwe samenwerking met anderen. In het dossier zijn, behalve in de verklaring van [naam 2] , geen aanknopingspunten te vinden dat er sprake was van meerdere daders. Uit de WhatsAppgesprekken komt het beeld naar voren dat verdachte continu alleen heeft gehandeld. Gelet hierop is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat er sprake was van medeplegen en dient verdachte hiervan vrijgesproken te worden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van
16 juni 2020tot en met 22 februari 2021 te Breda,
meermalen,
telkens opzettelijk
heeft verkocht en verstrekt,
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA
zijnde cocaïne en heroïne en amfetamine en MDMA
telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 22 februari 2021 te Breda
opzettelijk aanwezig heeft gehad
-
1.08gram, een materiaal bevattende cocaïne, en
- 115 gram, een materiaal bevattende heroïne en
-
50gram, een materiaal bevattende amfetamine
- ongeveer
58 gram,een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en heroïne en amfetamine en MDMA
telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
in de periode van
16 juni 2020tot en met 22 februari 2021 te Breda telkens opzettelijk
heeft verkocht en verstrekt,
- een hoeveelheid hennep en
- een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en
plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj),
zijnde hennep en/of hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4
op 22 februari 2021 te Breda opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 515 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd
en
ongeveer
5.945gram, hennep,
zijnde hasjiesj en hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank heeft ten aanzien van de pleegperiode en de aantallen harddrugs wijzigingen in de tenlastelegging aangebracht. Verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de persoonlijke feiten en omstandigheden van verdachte, bij een bewezenverklaring van één of meer feiten een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 14 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van ruim een kilo cocaïne, 115 gram heroïne, 50 gram amfetamine en 58 gram MDMA, alsmede aan het bezit van ruim 500 gram hasj en bijna zes kilo hennep. Daarnaast heeft zij zich schuldig gemaakt aan het handelen in softdrugs en harddrugs vanuit haar woning gedurende een periode van acht maanden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs, waaronder cocaïne, stoffen bevatten die schadelijk zijn voor de gezondheid en sterk verslavend zijn. Dit geldt ook voor softdrugsgebruik. Daarnaast ontstaat door de handel in drugs schade en overlast voor de samenleving. Een aanzienlijk deel van de vermogensdelicten valt te herleiden tot de behoefte aan verdovende middelen bij armlastige gebruikers. Ook brengt de handel in harddrugs mee dat een zwart-geld circuit ontstaat met alle gevolgen van dien. Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet meer dan terecht dat er voor de handel en het bezit van dergelijke hoeveelheden drugs forse, onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd. Het geldelijk gewin en de winstaspiraties die gepaard gaan met deze strafbare feiten zijn enorm en doorgaans de belangrijkste drijfveer om hieraan deel te nemen.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Voor het dealen van drugs vanuit een woning voor een periode langer dan 6 maanden geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden. Voor het aanwezig hebben van tussen de 1.000 en 1.500 gram harddrugs geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en voor het aanwezig hebben van tussen de 5.000 en 10.000 gram softdrugs geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met haar blanco strafblad. In het nadeel van verdachte wordt rekening gehouden met haar proceshouding op zitting, waar verdachte tegen beter weten in de feiten is blijven ontkennen. De rechtbank zal de totale straf die normaliter wordt opgelegd (de hiervoor genoemde 22 maanden) matigen gelet op het feit dat er samenhang tussen de diverse feiten bestaat. Ook zal de rechtbank een deels voorwaardelijke straf opleggen, als stok achter de deur voor verdachte om zich niet meer aan soortgelijke feiten schuldig te maken.
Alles afwegend legt de rechtbank aan verdachte op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
7.2
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- verklaart verbeurd de volgende voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd:
*G2306307, G2306308, G2306310, G2306312, G2306313 en G2306315 (in beslag genomen geld);
*G2306376 (de weegschaal)
*G2306400 (het keukenartikel)
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd:
*G2306391 (de agenda);
en
*een notitieblokje (dat in beslag is genomen, maar niet op de beslaglijst is genummerd).
Dit vonnis is gewezen door mr. A.D. Scheffers, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. K.E. van den Ing, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 juni 2021.
Mr. Van der Ing is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.