ECLI:NL:RBZWB:2021:312

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5884
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. F. Ergec, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het UWV weigerde deze met ingang van 12 november 2018, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 17 december 2020 behandeld. Eiseres heeft aangevoerd dat het UWV de mate van haar arbeidsongeschiktheid onjuist heeft vastgesteld en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar medische beperkingen. De rechtbank heeft de rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de klachten van eiseres en dat de FML (functionele mogelijkhedenlijst) correct is opgesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op basis van de door het UWV geselecteerde functies, zoals wikkelaar en assemblagemedewerker, in staat is om te werken, ondanks haar beperkingen. De rechtbank heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 29,73%, wat onder de vereiste 35% ligt voor een WIA-uitkering. Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de weigering van de WIA-uitkering door het UWV bevestigd. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding, aangezien het primaire besluit niet onrechtmatig was.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5884 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaatsnaam], eiseres

gemachtigde: mr. F. Ergec,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(kantoor Heerlen), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 4 april 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd eiseres een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen met ingang van 12 november 2018.
In het besluit van 23 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 17 december 2020.
Hierbij waren fysiek aanwezig: eiseres en namens het UWV mr. H.M. van Gent.
Via een telefoonverbinding nam de gemachtigde van eiseres deel aan de zitting.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is werkzaam geweest als inpakmedewerker bij [bedrijfsnaam] te Rucphen. Voor dat werk is zij uitgevallen vanwege locomotore klachten, waar later psychische klachten bij kwamen.
Bij besluit van 30 november 2016 heeft het UWV eiseres een uitkering ingevolge de Ziektewet toegekend met ingang van 14 november 2016.
Bij het primaire besluit heeft het UWV geweigerd eiseres per 12 november 2018 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is per 12 november 2018. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 12 november 2018 heeft vastgesteld op 29,73% en terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per die datum.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts in opleiding onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts in opleiding W. Aussems heeft onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts E. Sint Nicolaas het dossier bestudeerd en eiseres op het spreekuur van 7 februari 2019 onderzocht. Ook heeft Aussems informatie van de behandelend GZ-psycholoog en SPV-VO van 26 februari 2019 betrokken.
Aussems heeft in de rapportage van 6 maart 2019 aangegeven dat eiseres werkzaam was als inpakmedewerkster en in eerste instantie is uitgevallen in verband met locomotore klachten. Tijdens die ziekteperiode zijn er twee negatieve life events ontstaan. Gezien de onderzoeksbevindingen op het spreekuur waar twijfels waren over de ervaren problematiek, de coping en de ontvangen medische informatie, is eiseres op een aantal aspecten beperkt geacht in het sociale handelen. Deze beperkingen hebben betrekking op contact met hulpbehoevenden, het uitoefenen van een solitaire functie en leidinggeven. Gezien de aard van de problematiek zullen volgens de verzekeringsarts de functionele mogelijkheden binnen een jaar verbeteren indien eiseres geactiveerd wordt in sociale activiteiten/arbeid. Eiseres heeft volgens Aussems beperkingen ten opzichte van normaal functioneren, maar waar de normaalwaarde is aangegeven zonder toelichting, gelden op dat gebied geen beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek. De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres heeft Aussems neergelegd in de functionele mogelijkheden lijst (FML) van 6 maart 2019.
Verzekeringsarts b&b F. Declerq heeft het dossier van eiseres, inclusief de informatie van de behandelend psycholoog en SPV-VO van 26 februari 2019, bestudeerd. Verder heeft hij de hoorzitting van 7 november 2019 bijgewoond en eiseres daarbij geobserveerd.
Hij heeft in de rapportage van 7 november 2019 geconcludeerd dat er medische argumenten zijn om qua belastbaarheid gedeeltelijk af te wijken van het primaire standpunt. Ondanks de gevolgde therapie resteren restklachten ten gevolge van een stemmings- en angststoornis. Volgens Declerq wordt eiseres terecht beperkt geacht in direct contact met patiënten en hulpbehoevenden en in het hanteren van conflicten, wat de primaire UWV-arts wel aangaf in zijn beschouwing maar niet opnam in de FML. Daarnaast is leidinggevend werk niet aan de orde en dient eiseres volgens hem bij problemen terug te kunnen vallen op directe collega’s.
Omdat het hanteren van conflicten beperkt is, acht hij samenwerken pas goed mogelijk indien de eigen taken goed afgebakend zijn. Daarnaast dienen, door gebrek aan flexibiliteit, de werkzaamheden voorspelbaar te zijn. Gezien de geremdheid van eiseres (lichte inertie) acht Declerq ook werk met een hoog handelingstempo niet aangewezen.
De verzekeringsarts b&b ziet onvoldoende grond voor een urenbeperking, omdat er geen duidelijke objectieve oorzaak is voor energetische beperkingen. Hij ziet geen tekort aan beschikbare energie (door ziekte), noch een te hoog verbruik van energie (door ziekte).
Ook voor verminderde aandacht, verdelen van de aandacht en herinneren ziet Declerq geen grond. Nergens werd medisch geobjectiveerd of daar wel sprake van is, noch werd een onderliggend medisch substraat aangetoond dat daar verantwoordelijk voor zou zijn.
Declerq heeft de FML aangevuld en aangegeven dat waar in de FML de normaalwaarde is aangegeven zonder toelichting, er op dat gebied geen beperkingen gelden als gevolg van ziekte of gebrek. De verzekeringsarts b&b concludeert dat de bezwaren aanleiding vormen tot herziening van de medische grondslag waarop de primaire beslissing is gebaseerd. De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres heeft Declerq neergelegd in de FML van 7 november 2019.
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat op vier aspecten in de FML niet de juiste beperkingen voor aandacht zijn aangenomen. Verder heeft zij aangegeven goede, maar ook slechte dagen te hebben en dat ten onrechte het medisch oordeel van de verzekeringsartsen alleen is gebaseerd op die goede dagen. Zij meent dan ook voor minimaal vier uren per dag, maar primair eigenlijk voor zes uren per dag te moeten worden beperkt als gevolg van het energieverlies door de doorstane life-events. Het gebrek aan motivering van het ontbreken van een urenbeperking, zowel als van het ontbreken van een bovengrens aan de normaalwaarden van de FML is volgens eiseres voldoende om haar verzoek om het inschakelen van een verzekeringsarts als onafhankelijk deskundige door de rechtbank in te willigen.
4.3
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder de gevolgen van beide life-events die eiseres heeft doorstaan. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiseres alleen haar eigen opinie op dit terrein heeft overgelegd en dat zij geen medische stukken heeft overgelegd waarin een geobjectiveerd oordeel van een arts twijfels oproepen over de conclusies van de verzekeringsarts b&b van 7 november 2019.
Evenmin is anderszins gebleken dat in de FML van 7 november 2019 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Dat daarbij geen bovenwaarde is gegeven voor items waarvoor eiseres niet beperkt wordt geacht, maakt dit niet anders. Normaalwaarden zijn in het CBBS-systeem een (lage) aanname van de belasting die een werknemer tot zijn pensioen aankan als die werknemer geen klachten heeft op dat aspect. Een reden om die waarden apart voor eiseres te definiëren ziet de rechtbank daarom niet. Ook de stelling dat een urenbeperking moet worden aangenomen is niet met geobjectiveerde medische gegevens onderbouwd. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts b&b.
Eiseres heeft gesteld in bewijsnood te verkeren en heeft de rechtbank verzocht een deskundige in te schakelen. De Centrale Raad van beroep (CRvB) heeft in zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) daarvoor uitgangspunten geformuleerd. Aan de hand van de in die uitspraak vermelde stappen dient te worden beoordeeld of sprake is van zorgvuldige besluitvorming, vervolgens of sprake is van ‘equality of arms’ tussen partijen, waarna als derde stap een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit volgt. Het arrest Korošec houdt niet in dat de bestuursrechter zonder meer gehouden is om in elke medische zaak een onpartijdige deskundige in te schakelen.
Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de besluitvorming zorgvuldig en inzichtelijk tot stand is gekomen. Ook is er sprake van ‘equality of arms’. D rechtbank is niet gebleken dat eiseres in bewijsnood verkeert. Het UWV heeft navraag gedaan bij de behandelend psycholoog van eiseres. Daarnaast had eiseres de mogelijkheid om zelf medische stukken aan te leveren. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: wikkelaar (nieuw en revisie) (Sbc-code 267053), medewerker tuinbouw (planten, bloemen, vruchten) (Sbc-code 242030) en assemblagemedewerker metaalwaren (Sbc-code 264140).
5.2
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 27 maart 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 9 maart 2020
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. In reactie op de beroepsgronden heeft de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapportage van 18 mei 2020 nader toegelicht welke inhoudelijke betekenis normaalwaarden hebben voor beoordelingspunten waarbij een belasting in het bovennormale gebied kan voorkomen. Waar de verzekeringsarts b&b geen bovengrens heeft aangegeven is geen sprake van een structurele hoge totaalbelasting en/of een extreme piekbelasting. Voor eiseres heeft de verzekeringsarts b&b aangegeven dat waar de normaalwaarde is aangegeven zonder toelichting, voor haar geen beperkingen gelden door ziekte of gebrek. De rechtbank ziet, mede gelet op deze nadere toelichting, geen reden om te oordelen dat eiseres met haar beperkingen de geduide functies niet zou kunnen verrichten. Eiseres heeft weliswaar aangevoerd dat deze functies ten onrechte voor haar geschikt worden geacht, maar daarbij gaat zij uit van de opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geconcludeerd, is die opvatting niet juist. De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 29,73%. Omdat eiseres tegen deze berekening zelf geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 12 november 2018 heeft vastgesteld op 29,73%
.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 12 november 2018.
7.
Vergoeding van proceskosten in bezwaar
7.1
Eiseres heeft gesteld dat de proceskosten in bezwaar vergoed hadden moeten worden, omdat het bezwaar deels gegrond moet worden geacht. Volgens het primaire besluit was eiseres in staat haar eigen werk uit te voeren terwijl dit volgens het bestreden besluit niet het geval was. Dit betekent dat de rechten en verplichtingen van eiseres na haar bezwaar zijn gewijzigd. Eiseres heeft daarbij verwezen naar een arrest van 8 november 2019 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2019:1734).
7.2
De rechtbank is met het UWV van oordeel dat de proceskosten in bezwaar niet vergoed hoeven te worden. Het primaire besluit over de weigering van een WIA-uitkering is na het instellen van bezwaar gehandhaafd. Dit besluit is dus niet herroepen omdat het onrechtmatig zou zijn. Er is dan ook geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
8. Gelet op het vorenstaande verklaard de rechtbank het beroep ongegrond.
9.
Proceskosten in beroep
De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling in beroep.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 28 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.