ECLI:NL:RBZWB:2021:3108

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
02-313293-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door niet verlenen van voorrang

Op 22 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 3 juli 2020 te Dinteloord. De verdachte, geboren in 1989, werd beschuldigd van het veroorzaken van letsel bij een ander door niet te voldoen aan de verkeersregels, specifiek het niet verlenen van voorrang. Tijdens de zitting op 8 juni 2021 heeft de officier van justitie, mr. A.I.M.M. Gudde, betoogd dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gereden, wat leidde tot het ongeval. De verdediging daarentegen stelde dat er slechts sprake was van één enkele verkeersfout en dat er onvoldoende bewijs was voor de letselschade van het slachtoffer.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en vastgesteld dat de verdachte bij het oprijden van de Noordlangeweg geen voorrang heeft verleend aan het slachtoffer, dat van links kwam. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig had gereden, maar slechts één verkeersfout had gemaakt. Hierdoor kon het primair ten laste gelegde feit niet bewezen worden verklaard, en werd de verdachte vrijgesproken van dit feit.

Echter, de rechtbank oordeelde dat het subsidiair ten laste gelegde feit, het veroorzaken van gevaar op de weg, wel bewezen kon worden. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het ongeval op hem.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/313293-20
vonnis van de meervoudige kamer van 22 juni 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1989 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
raadsman mr. J.C.P. van Kollenburg, advocaat te Etten-Leur

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 juni 2021, waarbij de officier van justitie, mr. A.I.M.M. Gudde, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor aan [Slachtoffer] letsel is toegebracht, danwel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt, danwel geen voorrang heeft verleend.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan. Verdachte is geschrokken van het onverwachte remmen van het busje dat voor hem reed. Vervolgens is hij zonder zijn rijgedrag daarop aan te passen voorbij het busje gereden en de voorrangsweg opgereden en heeft hij geen voorrang verleend aan [Slachtoffer] (hierna: het slachtoffer), waardoor het verkeersongeval is ontstaan. Verdachte is meer dan een kort moment onoplettend geweest en heeft aldus aanmerkelijk onvoorzichtig gereden, waardoor van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) sprake is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Op basis van het dossier kan alleen vast komen te staan dat verdachte één enkele verkeersfout heeft gemaakt. Daarmee heeft verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig gereden, waardoor geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarnaast is er onvoldoende bewijs dat het slachtoffer zodanig letsel heeft opgelopen dat hij daardoor (tijdelijk) niet heeft kunnen werken. De verdediging refereert zich voor wat betreft het subsidiair ten laste gelegde feit aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 3 juli 2020 een verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de kruising van de afrit van de Rijksweg A4 met de voorrangsweg de Noordlangeweg te Dinteloord. Bij dit ongeval was verdachte betrokken, die als bestuurder van zijn personenauto (een Kia Picanto met kenteken [Kenteken 1] ) vanaf de afrit kwam. Ook was bij dit ongeval het slachtoffer betrokken, die als bestuurder van zijn personenauto (een Suzuki Celerio met kenteken [Kenteken 2] ) reed op de voorrangsweg de Noordlangeweg.
Schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW?
Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW.
Algemeen kader
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Het gedrag van de verdachte dient daarvoor te worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Daarnaast dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval.
Toedracht van het ongeval
Om te kunnen beoordelen of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 dient eerst de toedracht van het ongeval te worden vastgesteld. Vast staat in ieder geval dat verdachte bij het oprijden van de Noordlangeweg geen voorrang heeft verleend aan het slachtoffer dat van links kwam. Met betrekking tot de vraag of verdachte daarbij het busje dat voor hem reed, links of rechts is gepasseerd, overweegt de rechtbank dat de lezingen hierover verschillen. De bestuurder van het busje, getuige [Naam] , heeft verklaard dat verdachte hem van rechts passeerde, terwijl verdachte verklaart hem links te zijn voorbijgegaan. Het slachtoffer heeft hierover verklaard dat verdachte “vanachter een andere auto kwam aangereden”, welke verklaring op verschillende manieren geïnterpreteerd kan worden. Gelet op de plaats van het aantreffen van het voertuig van verdachte, te weten aan de rechterkant van de afrit en daar waar de getuige zei dat verdachte reed vóórdat de botsing plaatsvond, acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte het busje aan de linkerzijde is gepasseerd. Bij een dergelijke (harde) botsing waarbij de auto van het slachtoffer vele meters verder terecht is gekomen is immers niet aannemelijk dat de auto van verdachte niet ook (vele meters) is verplaatst. De rechtbank gaat dan ook uit van de lezing van verdachte. Het summiere dossier bevat verder geen aanknopingspunten dat verdachte meer dan één verkeersfout heeft gemaakt en zich in aanmerkelijke mate onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen. Deze enkele verkeersfout, te weten het onvoldoende goed kijken waardoor de auto van het slachtoffer niet is gezien en verdachte de voorrangsweg is opgereden met de botsing als gevolg, acht de rechtbank onvoldoende om te spreken van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Het primair ten laste gelegde feit kan niet bewezen worden verklaard en verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken.
Subsidiair: artikel 5 WVW
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen kan worden. Door geen voorrang te verlenen aan het slachtoffer heeft verdachte gevaar op de weg veroorzaakt, welk gevaar zich heeft verwezenlijkt in het verkeersongeval.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair
op 3 juli 2020 te Dinteloord, gemeente Steenbergen als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, een afrit van de Rijksweg A4, heeft gereden zonder zich er voldoende te van vergewissen dat de weg voor hem, verdachte, vrij was en zou blijven, en gekomen bij de kruising van die Rijksweg A4 met de Noordlangeweg alwaar verdachte voorrang moest verlenen aan kruisend verkeer welk was aangegeven middels verkeersbord B6 en haaientanden, geen voorrang heeft verleend aan een voor hem, verdachte, van links komende personenauto en niet zijn motorrijtuig heeft gestopt binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en/of de weg vrij was, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een geldboete van € 1000,- en daarnaast een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden. Zij wijkt hierbij in het voordeel van verdachte af van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie (hierna: OM), omdat zij rekening houdt met de excuses die door hem aan het slachtoffer zijn gemaakt en de impact die het ongeluk op hemzelf heeft gehad.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft om naar zijn werk te komen. Daarnaast heeft de verdediging op grond van aangehaalde jurisprudentie verzocht om aan verdachte een geldboete op te leggen van maximaal € 450,-. Verdachte heeft zelf nog aangegeven dat hij na het ongeluk zijn rijstijl heeft aangepast en dat hij meerdere pogingen heeft ondernomen om zijn excuses te maken aan het slachtoffer.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar op de weg, waardoor een verkeersongeval heeft plaatsgevonden en het slachtoffer letsel heeft opgelopen.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. Uit het reclasseringsadvies dat over verdachte is opgemaakt, blijkt dat het goed gaat met hem. Daarnaast weegt de rechtbank in positieve zin mee dat verdachte meermalen heeft geprobeerd contact te zoeken met het slachtoffer. Bij de bepaling van de strafmaat zoekt de rechtbank aansluiting bij de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Gelet op de aard en ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met oplegging van een geldboete van € 500,-, bij niet betaling te vervangen door tien dagen hechtenis.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 WVW.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een geldboete van € 500,-, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. A.D. Scheffers en mr. Van den Ing, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Hoskam, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 juni 2021.
Mr. Van den Ing is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 3 juli 2020 te Dinteloord, gemeente Steenbergen als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede
rijdende over de weg, (een afrit van) de Rijksweg A4 zich zodanig heeft gedragen dat
een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos,
in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden
zonder zich er voldoende te van vergewissen dat de weg voor hem, verdachte, vrij
was en/of zou blijven, en/of gekomen bij de kruising van die Rijksweg A4 met de
Noordlangeweg alwaar verdachte voorrang moest verlenen aan kruisend verkeer
welk was aangegeven middels verkeersbord B6 en haaientanden, een aldaar voor
hem, verdachte, wachtend/stilstaand motorrijtuig rechts in te halen en/of geen
voorrang te verlenen aan een voor hem, verdachte, van links komende
personenauto en/of niet zijn motorrijtuig te stoppen binnen de afstand waarover
hij, verdachte, de weg kon overzien en/of de weg vrij was,
waardoor een ander (genaamd [Slachtoffer] ) zodanig lichamelijk letsel werd
toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de
normale bezigheden is ontstaan;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 juli 2020 te Dinteloord, gemeente Steenbergen als bestuurder
van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, (een afrit van) de
Rijksweg A4, heeft gereden zonder zich er voldoende te van vergewissen dat de weg
voor hem, verdachte, vrij was en/of zou blijven, en/of gekomen bij de kruising van
die Rijksweg A4 met de Noordlangeweg alwaar verdachte voorrang moest verlenen
aan kruisend verkeer welk was aangegeven middels verkeersbord B6 en
haaientanden, een aldaar voor hem, verdachte, wachtend/stilstaand motorrijtuig
rechts heeft ingehaald en/of geen voorrang heeft verleend aan een voor hem,
verdachte, van links komende personenauto en/of niet zijn motorrijtuig heeft
gestopt binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en/of de
weg vrij was,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 juli 2020 te Dinteloord, gemeente Steenbergen als
bestuurder/bestuurster van een personenauto op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, (een afrit van) de Rijksweg A4, ter plaatse waar voor een
kruisende weg, te weten de voor het verkeer openstaande weg, de Noordlangeweg,
een bord B 6 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
was geplaatst - aanduidende: verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende
weg - geen gevolg heeft gegeven aan dat verkeersteken dat een gebod of verbod
inhoudt, immers de bestuurder van een op die kruisende weg rijdende
personenauto niet in staat heeft gesteld ongehinderd zijn/haar weg te vervolgen,
waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht;
( art 62 jo bord B6 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 )