ECLI:NL:RBZWB:2021:3106

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7006
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep inzake arbeidsverplichtingen Participatiewet

Op 21 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland. Verzoekster had op 15 juni 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op haar verzoek van 31 maart 2020 om vrijgesteld te worden van de arbeidsverplichtingen zoals bedoeld in artikel 9 van de Participatiewet. Het college heeft op 8 juli 2020 op dit verzoek beslist, waarna verzoekster het beroep heeft ingetrokken en het college heeft verzocht om veroordeling in de proceskosten.

De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om op het verzoek te reageren, waarna de rechtbank, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft besloten om een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten.

De rechtbank concludeert dat het college aan verzoekster is tegemoetgekomen en veroordeelt het college in de door verzoekster gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 267,-. De rechtbank oordeelt dat deze zaak van licht gewicht is, omdat het beroep alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Tevens overweegt de rechtbank dat het college op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,- aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7006 PW
uitspraak van 21 juni 2021 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[verzoekster], te [plaatsnaam],

verzoekster,
gemachtigde: mr. N. Talhaoui,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland,verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft op 15 juni 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op haar verzoek van 31 maart 2020 om vrijgesteld te worden van de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9 van de Participatiewet.
Bij besluit van 8 juli 2020 heeft het college op dit verzoek beslist.
Vervolgens heeft verzoekster het beroep ingetrokken, met het verzoek het college te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld op dit verzoek te reageren. Het college heeft daarvan gebruik gemaakt.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 8 juli 2020 dat het college aan verzoekster is tegemoetgekomen.
3. De rechtbank ziet hierin aanleiding het college te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 267,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 534,-, en wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat het beroep alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.
4. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het college op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,- aan verzoekster dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 267,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 21 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.