ECLI:NL:RBZWB:2021:3105

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7452
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen niet tijdig nemen besluit bijzondere bijstand

Op 21 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij verzoekster, vertegenwoordigd door mr. N. Talhaoui, een verzoek indiende om het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland te veroordelen in de proceskosten. Dit verzoek volgde op de intrekking van haar beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage in de advocaatkosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster op 14 juli 2020 beroep had ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit, maar dat het college op 26 mei 2020 al een besluit had genomen, waarbij bijzondere bijstand was toegekend. Dit besluit was echter niet aan de gemachtigde van verzoekster verzonden, wat leidde tot de procedure.

De rechtbank heeft in haar overwegingen artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast, dat bepaalt dat de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De rechtbank concludeert echter dat het college niet in gebreke was op het moment dat het beroep werd ingetrokken, omdat het besluit inmiddels was verzonden aan de toenmalige gemachtigde van verzoekster. De rechtbank heeft daarom het verzoek om veroordeling in de proceskosten afgewezen.

De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, en is openbaar gemaakt op 21 juni 2021. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7452 PW
uitspraak van 21 juni 2021 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[verzoekster], te [plaatsnaam],

verzoekster,
gemachtigde: mr. N. Talhaoui,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland,verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op de aanvraag van verzoekster om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage in de advocaatkosten.
Verzoeker heeft het beroep vervolgens ingetrokken, met het verzoek het college te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld op dit verzoek te reageren. Het college heeft daarvan gebruik gemaakt.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
In artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, het niet aan een termijn gebonden is.
In het tweede lid is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2. Verzoekster heeft op 14 juli 2020 beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op de aanvraag van verzoekster van 30 april 2020 om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage in de advocaatkosten. De aanvraag is ingediend door de toenmalig gemachtigde van verzoekster, kantoorgenoot van de huidige gemachtigde.
Tussen partijen is niet in geschil dat het college op 26 mei 2020 naar aanleiding van de aanvraag van verzoekster een besluit op schrift heeft gesteld, waarbij bijzondere bijstand is toegekend. Vast staat dat het besluit niet aan de gemachtigde van verzoekster is verzonden.
Verzoekster heeft gesteld dat ondanks het feit dat het besluit vóór het indienen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit al op schrift was gesteld, er sprake is van een situatie waarin het college na het indienen van het beroep aan haar tegemoet gekomen is. Ter onderbouwing daarvan heeft verzoekster gesteld dat het besluit voorafgaand aan het indienen van het beroep niet alleen niet aan de gemachtigde van verzoekster is gestuurd maar dat ook niet vast staat dat het besluit destijds wel naar verzoekster zelf is verstuurd.
De rechtbank begrijpt dit betoog aldus dat het besluit volgens verzoekster pas juridische betekenis heeft gekregen, nadat het beroep tegen het niet tijdig beslissen is ingesteld, omdat het besluit pas daarna op de juiste wijze bekend is gemaakt.
Aan een inhoudelijke beoordeling van dit betoog komt de rechtbank echter niet toe. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het college heeft gesteld dat hij het besluit in reactie op de ingebrekestelling van 26 juni 2020 op 5 juli 2020 alsnog (digitaal) aan de toenmalige gemachtigde heeft gestuurd. Gemachtigde heeft dat niet betwist. Dat betekent, los van het betoog van verzoekster, dat het college op het moment dat de huidige gemachtigde van verzoekster het beroep tegen het niet tijdig beslissen indiende, in ieder geval niet (meer) in gebreke was om een besluit te nemen. Overigens staat vast dat de bijzondere bijstand op dat moment ook al was uitbetaald aan de toenmalige gemachtigde, overeenkomstig de aanvraag.
In het verlengde daarvan kan niet worden geoordeeld dat thans sprake is van een situatie waarin het beroep is ingetrokken, omdat het college aan verzoekster is tegemoetgekomen.
De rechtbank zal het verzoek om het college te veroordelen in de proceskosten daarom afwijzen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek van verzoekster om het college in de proceskosten te veroordelen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 21 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.