Uitspraak
verder te noemen verzoekster.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 21 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, in de persoon van de wrakingskamer, uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van verzoekster. Het verzoek was ingediend naar aanleiding van een eerdere mondelinge uitspraak door de kinderrechter op 3 juni 2021 in een andere zaak. Verzoekster heeft haar wrakingsverzoek per e-mail ingediend, maar dit verzoek werd als niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek te laat was ingediend, aangezien het verzoek pas na de mondelinge uitspraak was gedaan. Volgens artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet een wrakingsverzoek tijdig worden ingediend, voordat de behandeling van de zaak door de rechter is beëindigd. De rechtbank benadrukte dat de wet geen mogelijkheid biedt om een rechter te wraken nadat deze de behandeling van de zaak heeft afgesloten.
Daarnaast heeft verzoekster haar wrakingsverzoek niet gemotiveerd, wat ook een vereiste is voor de ontvankelijkheid van een dergelijk verzoek volgens het wrakingsprotocol. De rechtbank besloot daarom om geen mondelinge behandeling van het verzoek te houden, omdat verzoekster niet ontvankelijk was. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de griffier was niet in staat om de beslissing mede te ondertekenen.